
In het kader van de viering van 75 jaar bevrijding zijn heel veel oorlogsherinneringen voorbijgekomen. Voor pedagogen en psychologen vormen ze een rijke bron voor het onderzoek naar de betekenis die gebeurtenissen uit het verleden kunnen hebben voor het verloop van een mensenleven. Als het om herinneringen aan de vroege jeugd gaat, dringt zich de vraag op of het om eigen herinneringen gaat.
Daags na de persconferentie van de minister-president op 21 april constateert presentatrice Simone Weimans in het Radio 1 Journaal dat er weinig perspectief geboden wordt op een beëindiging van de coronamaatregelen. De boodschap luidt onverkort ‘Hou vol’. ‘Gaat dat lukken?’ vraagt ze aan zelfstandig GZ-psycholoog en cognitiefgedragstherapeut Martin Appelo, met wie ze een beeldverbinding heeft.
Als Rutger Bregman in hoofdstuk 12 van zijn bestseller De meeste mensen deugen de balans van een paar eeuwen Verlichting opmaakt, blijkt hij de overwinning op de grote infectieziekten tot een van de overdonderende successen van onze soort te rekenen. Zo midden in de voor velen volstrekt onverwachte coronacrisis lijkt het wat al te gemakkelijk om hem nu daarmee te confronteren. Maar toch:
Er is eind vorig jaar veel aandacht besteed aan de roman Een huwelijk in 2020 van Maurits Wagenvoort. In het boek, dat in 1923 uitkwam, waagde de auteur zich aan een gedetailleerde voorspelling van hoe onze wereld er vandaag de dag uit zou zien.
Er wordt slecht gelezen en ook slecht vertaald. Soms ook worden boeken aangehaald die helemaal niet gelezen zijn, met alle gevolgen van dien voor de ideeën die aan een auteur worden toegeschreven. Zo waart nog altijd een verkeerde uitleg rond van de kerngedachte van het boek Führen oder Wachsenlassen van de Duitse cultuurfilosoof en -pedagoog Theodor Litt (1880-1962).
Op 4 september 2019 werd in de Tweede Kamer een hoorzitting gehouden over de vraag: ‘Hoe past artikel 23 in onze tijd?’ Zelf was ik er halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw al van overtuigd dat de religieuze wortel uit het grondwetsartikel getrokken moest worden. Nederland was het snelst seculariserende land ter wereld.
Op 10 juni 2019 stond in de Volkskrant een merkwaardig ingezonden stuk dat veel ophef veroorzaakte. Onder de titel ‘Volharden dat onderwijs gelijke kansen biedt, is moreel dubieus’ werd ervoor gepleit om, in navolging van de Griekse filosoof Plato, een reductie van de onderwijsongelijkheid te bewerkstelligen door iets te doen aan de ‘onverdiende’ voordelen die sommige kinderen van hun ouders meekrijgen.
Wetenschapsfilosoof Paul Feyerabend (1924-1994) voorspelde in de jaren zeventig dat het met het geloof in de wetenschap op een zelfde manier zou aflopen als met het geloof in de echte kerk. Die voorspelling is nog altijd niet echt uitgekomen. Microbioloog Rosanne Hertzberger heeft met haar boekje 'Het grote niets. Waarom we te veel vertrouwen hebben in de wetenschap' de kat de bel aangebonden.
Dat het voor kinderen zielig zou zijn om zonder broertjes en zusjes te moeten opgroeien, is lang een algemeen aanvaard idee geweest. Maar voor de ‘alleen is maar alleen’-aanklacht bestaat eigenlijk al heel lang geen echte grond meer.
‘Binnen bij Bol’, de undercoverreportage van Jeroen van Bergeijk bij het distributiecentrum van de webwinkel in Waalwijk (de Volkskrant, 29 december 2018), doet natuurlijk denken aan Ganz Unten (Ik Ali) van Günther Wallraff.
Met ingang van dit jaar brengt het Sociaal Cultureel Planbureau jaarlijks De sociale staat van Nederland uit. Het gaat om een beknoptere versie van het rapport dat voorheen tweejaarlijks verscheen en waarin we kunnen lezen hoe het land eraan toe is.
Het geloof in de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek heeft de laatste jaren flinke deuken opgelopen. Zo bleek dat heel veel resultaten van onderzoek bij replicatie geen stand houden. De oorzaken zijn gemakkelijk aan te wijzen.
Op 1 september is in Frankrijk het algehele smartphoneverbod op scholen ingegaan. Eind juli werd het regeringsvoorstel door het parlement aangenomen. In de klassen op de collèges (11 tot 15 jaar) waren ze al verboden, nu mogen ze niet eens meer mee naar school. Ze moeten in ieder geval worden uitgezet. De hele oppositie was tegen en sprak smalend over een onuitvoerbare verkiezingsbelofte van president Macron.
Naar aanleiding van de tweehonderdste geboortedag van Karl Marx op 5 mei jongstleden is er in tal van kranten en tijdschriften weer stevig op los herdacht. In de meeste beschouwingen lag het accent op de ontsporingen van de communistische samenlevingsexperimenten, die op zijn denken teruggrepen en waaraan op de een of andere manier een einde kwam met de val van de Berlijnse Muur in 1989. Daardoor bleef de waarde van zijn methode van permanente kritiek op de kapitalistische economie in ontwikkeling meestal buiten beeld. Die kritiek mag niet in de vergetelheid raken.
Op 22 februari 2007 kreeg Nederland zijn eerste en tot nu toe enige minister voor Jeugd en Gezin. Als iemand met de zo vurig door hem zelf gewenste bevoegdheden wordt bekleed, mag je het hem niet kwalijk nemen als hij daarmee voortvarend aan de slag gaat. Het gevaar dreigt dan natuurlijk wel dat dit al te voortvarend gebeurt.
Als je als wetenschapper gehoord wilt worden, moet je tegenwoordig de vorderingen in je vakgebied wel met erg veel bombarie onder de aandacht brengen. Het is een probleem waaronder naast de sociale psychologie vooral de moderne hersenwetenschap sterk heeft geleden. Zo is het belang van de ontdekking van spiegelneuronen, halverwege de jaren negentig door de Italiaanse neurofysioloog Giacomo Rizzolatti, door sommige wetenschappers wel erg overdreven. Vilayanur Ramachandran (San Diego) vergeleek het belang ervan voor de psychologie met het belang van de ontdekking van het DNA voor de biologie. Spiegelneuronen konden op die manier een rol gaan spelen in de verklaring van nagenoeg alle bekende psychische verschijnselen en stoornissen, terwijl ze juist steunen op een uiterst smalle opvatting van empathie. Daarin schuilt een groot probleem.
We komen er eerlijk voor uit, we hadden andere plannen om ons jubileum te vieren. Ter gelegenheid van het verschijnen van het honderdste nummer van PIP zouden we nagaan hoe pedagogisch de opleidingen pedagogiek vandaag de dag (nog) zijn.
Op 14 november 2014 stuurde ik een e-mailtje aan de filosofe Marli Huijer, naar aanleiding van haar lezing aan de VU over haar boek Discipline: ‘Ik wilde je nog even zeggen dat ik wel heel erg benieuwd ben om te horen hoe het jouw masterstudent in de toekomst zal vergaan in zijn project voor de krijgsmacht. Kun je mensen een routine van “bevel is bevel” aanleren, terwijl we toch ook niet willen dat ze elke kritische houding laten varen? (…) In ieder geval lijkt het mij hier toch vooral om een empirisch project te gaan. De conceptuele paradoxen staan wel op een rij.’
Hoeveel jaar het zal duren voordat al het onderwijs in de masteropleidingen aan Nederlandse universiteiten uitsluitend in de Engelse taal gegeven zal worden is niet gemakkelijk te zeggen, maar het zou wel eens heel snel kunnen gaan. En mochten er dan toch nog een paar colleges in het Nederlands te volgen zijn, zal ook dat niet ingegeven zijn door inhoudelijke, maar door louter bedrijfsmatige argumenten. De concurrentiestrijd om de student, tussen universiteiten onderling, is al jaren gaande. Recenter is daar de slag om de goed betalende buitenlandse student bijgekomen. Let wel, studenten van binnen de EU betalen het lokale tarief, daarom zijn studenten van buiten Europa zo interessant.
Toen Trudy Dehue op 27 februari 2017 in de Volkskrant met haar vernietigende kritiek op het Nijmeegse Enigma-project kwam, dacht ik: ‘Zal het dan nu eindelijk een keer afgelopen zijn met al dat hersengeklets?’ ‘ADHD op vijf plekken in de hersenen zichtbaar’ was de kop van het persbericht waarin de Radboud Universiteit de uitkomsten van het omvangrijke metaonderzoek naar buiten had gebracht. In de dagbladen verschenen berichten met koppen als ‘Kinderen met ADHD hebben kleinere hersenen’.
Aanleiding voor het dissertatieonderzoek waaraan Ellen Allewijn in 2005 begon, was de ervaring dat in antwoord op de vraag ‘Wie voedt de kinderen op?’ ouders steevast naar zichzelf wezen, ook als hun kinderen hele dagen op het kinderdagverblijf verbleven. Feitelijk verzetten pedagogisch medewerkers vanzelfsprekend wel degelijk bergen pedagogisch werk.
Toen ik het artikel ‘Narcisme en onzekerheid te wijten aan opvoeding’ van de Nijmeegse klinisch psycholoog Jan Derksen (de Volkskrant, 28 december 2016) had gelezen, werd ik overvallen door een beklemmend gevoel van gebrek aan urgentie. Derksen bestookt de media nu alweer jaren met het verhaal dat we in de afgelopen 35 jaar aantoonbaar narcistischer geworden zijn als gevolg van wat hij gewijzigde vroegkinderlijke condities noemt.
Op DUB, het digitale periodiek van de Utrechtse Universiteit, stond op 19 oktober een peiling over een verschijnsel dat inmiddels zo’n tien jaar bestaat en waar we waarschijnlijk niet meer van afkomen: applaus na colleges. Auteur Xander Bronkhorst bevroeg het DUB-panel, bestaande uit 41 docenten en studenten, erover en er blijkt flink wat te worden afgeklapt aan de UU. Vooral bij grote colleges van beginnende bachelor-studenten schijnt het de gewoonste zaak van de wereld te zijn. Later in de studie wordt het minder, al is het beeld niet eenduidig. Bij sommige opleidingen wordt meer geklapt dan bij andere; sommige docenten lokken applaus uit, andere niet.
De koppen boven de nieuwsberichten over het OESO-rapport over het Nederlandse onderwijs van begin dit jaar waren niet eensluidend. Ze varieerden van ‘Nederlands onderwijs scoort zeer goed’ en ‘Nederlands onderwijs behoort tot de wereldtop’ tot ‘Nederlands onderwijs is goed, maar niet uitstekend’ en ‘Nederlandse scholier ongemotiveerd, geen orde in de klas, veel talent onbenut’. Nu kun je in een kop niet alles kwijt en daarom scheppen koppenmakers er een genoegen in om accenten te leggen. Maar als het goed is, geven de artikelen eronder de inhoud van het rapport wel correct weer.
De conclusies aan het einde van zijn reis door vijftig jaar onderwijs vind ik nogal slap. Veel meesters en juffen – jong en oud, gepensioneerd of net afgestudeerd – zijn het volgens Mark van der Werf roerend eens: zij hebben zo’n mooi vak, daar kan geen carrière als straaljagerpiloot, topvoetballer of filmster aan tippen.
Ineens was de discussie terug. Aanleiding was de presentatie op 13 april van het jaarverslag van de inspectie 'De staat van het onderwijs'. Het ging om uitkomsten van een cohortstudie waarin leerlingen werden gevolgd vanaf 1999, bij de start in het voortgezet onderwijs, tot en met 2013. In 1999 stroomden leerlingen van laagopgeleide ouders vaker in op het vmbo. Gemeten naar de hoogst behaalde opleiding, bleken de verschillen in 2013 niet kleiner te zijn geworden.
Een jaarlijkse retraite met twee goede vrienden was lang een mooie traditie. We deden ons te goed aan wat streek of stad te bieden had, maar bekeken ook nauwgezet hoe we er zelf voorstonden. Durfden we te beweren dat we tevreden waren met het leven zoals we het leefden, of konden we niet om de conclusie heen dat we echt aan een nieuwe uitdaging toe waren? In de loop van de jaren negentig is het misgegaan. Ik werkte al jaren aan de Utrechtse universiteit, wat voor mij een grote vrijheid in het opzetten en uitvoeren van onderwijs en onderzoek betekende. Mijn vrienden vonden echter dat ik daar een beetje zat te verpieteren en zegden mij de wacht aan. Zelf hadden ze al jaren hun eigen bedrijf. Consultancy en interim-management leverden niet alleen meer vrijheid, maar ook meer inkomen. Hun dringende raad heb ik niet opgevolgd.
Hierbij kom ik mijn belofte na die ik veertien maanden geleden in PiP 82 heb gedaan, nadat staatssecretaris Dekker zijn project #Onderwijs2032 had aangekondigd. Ik zag niet veel in de brede maatschappelijke discussie over een toekomstbestendige vorm en inhoud van ons funderende onderwijs. Toch heb ik hem – mij is niet bekend of de bewindsman ervan onder de indruk was – het voordeel van de twijfel gegeven. Voor eind vorig jaar werd ons een breed gedragen visie over de doelen in het vooruitzicht gesteld. In oktober al kwam het platform onder leiding Paul Schnabel met het advies op hoofdlijnen. Op 23 januari jl. is het eindadvies gepresenteerd en is het door de staatssecretaris met zijn reactie naar de Tweede Kamer gestuurd.