Pedagogiek
in praktijk

De hoofdredacteur: Aankondiging van een oproep (REDACTIONEEL PIP 118, 2020)

‘Zelfs ik, afkomstig uit zo’n heel ander milieu, kon me gemakkelijk handhaven aan de universiteit, al voel ik me tot op de dag van vandaag schuldig, omdat ik in zo’n wereld gebleven ben, terwijl de vrienden uit mijn jeugd scheepswerflasser of classificeerder of bootswerker zijn geworden en vuil werk moeten doen voor een maandloon dat een hoogleraar in drie dagen verdient.’ Dat schreef Maarten ’t Hart in 1984 in zijn roemruchte pamflet De vrouw bestaat niet.
De hoofdredacteur: Aankondiging van een oproep (REDACTIONEEL PIP 118, 2020)


De universitaire loopbaan van ‘t Hart begon begin jaren zestig van de vorige eeuw, toen de klassenverschillen heel groot waren. De universitaire carrière van Anouk Kootstra, aan wie op 18 november de ‘Joost Zwagerman essayprijs’ werd uitgereikt, begon een halve eeuw later, begin jaren tien van deze eeuw. Je zou misschien verwachten dat je in haar essay Een jas die past dergelijke klassenverschillen niet meer tegenkomt, maar het boeiende stuk gaat er juist over. Kootstra, afkomstig uit een Twents arbeidersmilieu, schrijft in geuren en kleuren over het ongemak dat haar toetreding tot het universitaire milieu met zich meebracht. Tijdens haar studietijd leerde ze niet alleen een scala aan nieuwe gerechten kennen, maar zelfs een heel andere manier van eten. Op vakantie in Frankrijk maakte ze kennis met de naturistencamping. Ze vertelt over het ongemakkelijke gevoel dat haar geprivilegieerde positie haar bezorgt. Ze leert van kunst houden en ervaart dat als een belangrijk bezit. Haar ouders zeggen woordelijk dat kunst een hobby voor de elite is: ‘niet voor ons soort mensen’. Kootstra laat overtuigend zien hoe het klassenverschil door haar hele ontwikkeling heen een rol heeft gespeeld. Met iedere sprong in opleiding die ze maakte – basisschool, gymnasium, universiteit, PhD – werden de beroepen van de ouders van haar studiegenoten exclusiever. Kootstra legt in haar essay feilloos bloot dat er ook nu materieel sprake is van een scherpe tweedeling. Het vermoeden dringt zich op dat verschillen vandaag de dag in vele opzichten zelfs veel groter zijn.

Aan het einde van de zomer maakte ik een wandeling van Den Haag Centraal door het Haagse Bos naar Wassenaar met Wouter Pols als gids. Onderweg memoreerde hij de scheiding tussen Hagenezen en Hagenaars, tussen op het veen en op het zand geboren zijn, tussen arm en rijk, tussen plat en bekakt. Wouter komt van het veen, zijn echtgenote Inge van het zand. Wouter rondde zijn universitaire promotie bijna vijf jaar geleden af, na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Die promotie zorgde voor een tijdelijke verwijdering tussen hem en zijn broer en zussen. Zijn zussen vonden het teveel van het goede. Wouter en ik realiseerden ons dat veel hoogleraren pedagogiek van onze leeftijd uit een arbeidersmilieu afkomstig zijn. Vaak gaat het om echte sociale stijgers die via mulo, kweekschool en mo-opleiding pedagogiek hun weg naar de universiteit vonden. Hoe hebben zij dat verschil ervaren? Hebben zij zich gemakkelijk weten aan te passen aan dat andere milieu? Het wordt hoog tijd hen daarop serieus te bevragen.

Tussen Anouk Kootstra en mij (en Maarten en Wouter) zitten meerdere generaties. Van de sociale hoogtevrees – een term van de socioloog Kees Schuijt – waarover zij verhaalt, heb ik nooit enige last gehad. Mijn vader was straatmaker, maar toen we in 1955 van Rotterdam naar Utrecht verhuisden, had hij door tien jaar avondstudie al een belangrijke stap gemaakt. De merites van de meritocratie, die nu alom betwijfeld worden, hebben mijn generatie op een spoor omhoog gezet. Maar op de hbs heb ík mij eigenlijk nooit ongemakkelijk gevoeld. Pas in de vierde klas werd me duidelijk dat klassenverschil consequenties kon hebben. Was dat naïviteit? Het ging mij wel heel gemakkelijk af om in verschillende werelden te leven. Ook voor mijn gang naar de technische universiteit – die in 1965 nog Technische Hogeschool Delft heette – gold dat ik alle nieuwigheid met volle teugen indronk. Ik mocht van thuis niet lid worden van een studentenvereniging, vond zelf dat ik alles aan den lijve moest ervaren, maar haakte na drie maanden af. Zo belangrijk bleek het ook weer niet. Halverwege de jaren zestig kwam er een mentaliteit op die een einde leek te gaan maken aan het idee dat studenten behoorden tot een aparte maatschappelijke klasse.

Pedagogen van mijn generatie die werkten aan universitaire pedagogische vakgroepen kunnen de komende maanden een verzoek van mij verwachten om mij te vertellen hoe het hun in hun loopbaan is vergaan. Hebben zij weerstanden of voorrechten ervaren die tot klassenverschillen terug te voeren zijn? Is de afstand met de toenmalige bewoners van het ouderlijk huis en tot de vrienden en vriendinnen uit die tijd onoverbrugbaar groot geworden, of bestaan die vriendschappen nog altijd? En wat hebben zij eraan gedaan om barrières op de weg omhoog voor de minder geprivilegieerde generaties die na hen kwamen, zoals die van Anouk Kootstra, te slechten? En …? Er zijn zoveel belangwekkende vragen te stellen.

Door hoofdredacteur Bas Levering. 

Meer lezen uit PIP 118? Klik hier. Abonnee worden klik hier.

Een jas die past is te downloaden op: www.mdnl.nl/wp-content/uploads/2020/10/Anouk-Kootstra-Een-jas-die-past.pdf



Naar homepage