Pedagogiek
in praktijk

Evidence based culturele en kunstzinnige vorming (Redactioneel PiP 74, september 2013)

Als het om het aantal bijzondere verzoeken gaat voel ik mij de gelukkigste pedagoog van Nederland. Zo werd mij bijvoorbeeld begin dit jaar gevraagd een bijdrage te leveren aan De nacht van de Krakeling. In het kader van het vijftigjarig bestaan van het Amsterdamse Jeugdtheater was op 28 maart een manifestatie voorzien die tot het ochtendgloren zou duren. De aanleiding van het verzoek betrof de door theatermaakster Liesbeth Colthof ervaren groeiende terughoudendheid bij ouders.

Het leek er sterk op dat de kinderen de laatste jaren niet zomaar meer naar elke voorstelling toe mochten. Dat was eerder nooit het geval geweest. Liesbeth had het plan opgevat om aan experts de vraag voor te leggen of ze die trend herkenden. De film die van de interviews gemaakt zou worden zou om een uur of vier ’s nachts worden vertoond. Aan mij de eer om de uitspraken van de geïnterviewden van commentaar te voorzien en ze in een breder kader te plaatsten. 

De visie van de experts leverde niet zo veel nieuws op, maar over het thema dat de hele nacht al het theater vulde bleek op het vroege uur gelukkig nog genoeg te zeggen. De Krakeling had ervoor gekozen om bij haar jubileum een hele nacht door te halen om met elkaar te kunnen spreken over de gevolgen van de desastreuze bezuinigingen waardoor de hele cultuursector getroffen werd. Tot mijn verbazing wrongen de meeste betrokkenen zich in de discussie in allerlei bochten om te voldoen aan de eisen van de overheid om voor subsidie in aanmerking te komen. De theateractiviteiten moesten en zouden educatief zijn. Van elke voorstelling moest duidelijk zijn wat de kinderen ervan leerden. Dat kinderen in het theater leren wat theater is, en dat dat op zichzelf van het grootste belang is voor hun latere leven, was een bijna subversief geluid. 

Ik was al eens eerder bij het debat over cultuureducatie betrokken geraakt. Op 11 oktober 2005 ging het in de Rode Hoed over de bijdrage van cultuureducatie aan het diversiteitsbeleid. Daar waren heel veel mooie dingen over te zeggen, want de ontmoeting tussen mensen uit verschillende culturen verloopt inderdaad op een verrassend vanzelfsprekende manier als het door middel van uitwisseling van culturele uitingsvormen gebeurt. Maar het wordt natuurlijk een ander verhaal als de bijdrage aan het diversiteitsbeleid wordt verheven tot het enige criterium voor de toekenning van subsidies op het gebied van de cultuureducatie. Dat was nu precies wat staatssecretaris Rick van der Ploeg een paar jaar eerder had bewerkstelligd. 

Het is zeer de vraag of de culturele sector zich nu moet laten verleiden om zich in te spannen om bij elk stuk dat ze wil opvoeren alleen nog maar te denken aan wat kinderen ervan leren. Van Liesbeth Colthof begreep ik dat scholen steeds benepener worden en dat theatermakers er erg moe van worden als ze er alleen nog maar terecht kunnen als ze in hun voorstelling het pestprobleem aan de orde stellen. Dit voorjaar kwam de OESO met een rapport dat zestig jaar onderzoek naar de bijdrage van allerlei vormen van kunsteducatie aan de ontwikkeling van kinderen op een rij zet. Het zal duidelijk zijn dat toneelspelen een belangrijke bijdrage levert aan bijvoorbeeld de verbale ontwikkeling en tekstbegrip. Wat dat betreft is het dus doodzonde dat het toneelspel geen onderdeel uitmaakt van het curriculum van basis- en voortgezet onderwijs. Het ligt ook voor de hand om te denken dat kunstonderwijs een bijdrage levert aan creativiteit, kritisch denken, doorzettingsvermogen, motivatie en zelfbegrip, maar er blijkt gek genoeg veel te weinig onderzoek te zijn gedaan om daarvoor echt bewijs te kunnen claimen. Hoe het ook zij, de afsluitende opmerking van de auteurs van Art for art’s sake? The impact of arts education is zonder meer de allerbelangrijkste. Zelfs als kunsteducatie geen enkele bijdrage aan de innovatievaardigheden van de leerling zou leveren zou het toch een plaats binnen de school moeten hebben vanwege het algemene belang van kunst als menselijke ervaring. 

Het OESO-rapport verscheen twee weken nadat minister Bussemaker in haar visiebrief Cultuur beweegt de kunsteducatie had aangewezen als een van de speerpunten van haar beleid. Dat deed ze nadrukkelijk vanwege de bijdrage die cultuureducatie zou leveren aan de ontwikkeling van 21st century skills als creativiteit en kritisch denken. Maar die bijdrage is nu juist volgens het OESO-rapport onbewezen. Nog eens een dikke week later besloot staatssecretaris Dekker om het vak CKV in het voortgezet onderwijs te handhaven en draaide daarmee een besluit van de voormalige onderwijsminister Van Bijsterveldt terug om het vak op te heffen ten gunste van de kernvakken Nederlands, Engels en wiskunde. Hoe is het mogelijk dat zulk inconsequent beleid zo gelukkig maakt?

 



Naar homepage