Pedagogiek
in praktijk

Steenkolenengels (Redactioneel PiP 98, september 2017)

Hoeveel jaar het zal duren voordat al het onderwijs in de masteropleidingen aan Nederlandse universiteiten uitsluitend in de Engelse taal gegeven zal worden is niet gemakkelijk te zeggen, maar het zou wel eens heel snel kunnen gaan. En mochten er dan toch nog een paar colleges in het Nederlands te volgen zijn, zal ook dat niet ingegeven zijn door inhoudelijke, maar door louter bedrijfsmatige argumenten. De concurrentiestrijd om de student, tussen universiteiten onderling, is al jaren gaande. Recenter is daar de slag om de goed betalende buitenlandse student bijgekomen. Let wel, studenten van binnen de EU betalen het lokale tarief, daarom zijn studenten van buiten Europa zo interessant.

Toen het College van Bestuur van de Utrechtse Universiteit twee jaar geleden met het voorstel kwam om de Engelse taal voor alle masterprogramma’s te verplichten, werd aan de UU al iets meer dan de helft van de masters in het Engels gegeven. Bezwaren die de Universiteitsraad inbracht, werden weggewuifd met het argument dat er aan andere universiteiten, zoals Wageningen, allang in het Engels werd gedoceerd. Ook Twente ging ook over op volledig Engelstalig. ‘We zijn dus niet de eerste, maar de laatste universiteit die de switch maakt’, betoogde de met het project belaste ambtenaar.

Tegen die achtergrond kwam de KNAW-Verkenning Nederlands en/of Engels? Taalkeuze met beleid in het Nederlands hoger onderwijs als mosterd na de maaltijd. Dat ligt niet aan de KNAW, die om onduidelijke redenen het rapport midden in de vakantie uitbracht. Dat ligt aan de minister, die haar adviesaanvraag pas op 30 maart 2016 verstuurde, terwijl de problematiek al jaren speelt. Dat de commissie ‘Taalbeleid in het hoger onderwijs’ niet op de stoel van de universiteitsbesturen is gaan zitten is correct te noemen, maar nu hebben haar volkomen redelijke en voor de hand liggende procedurele aandachtspunten ook nog betrekking op een reeds gepasseerd station. ‘De keuze voor onderwijstaal moet bewust worden gemaakt en mag geen automatisme zijn. Differentiatie moet vooropstaan. Dat betekent dat voor iedere opleiding afzonderlijke taal(beleids)keuzes moeten worden gemaakt die zijn toegesneden op de opleiding. Voor iedere opleiding en voor ieder programma moet daarbij op inhoudelijke gronden en op basis van feitelijke gegevens worden gemotiveerd waarom een bepaalde onderwijstaal wenselijk is en waarom wordt gekozen voor een bepaald scenario om die doelstellingen te bereiken (…).’ (Verkenning, p. 16 en 18). Volgt een verwijzing naar een overigens volkomen obligaat overzicht van logisch mogelijk scenario’s en varianten in hoofdstuk 6. De aanbeveling voor goede afstemming door de CvB’s met de afzonderlijke opleidingen staat vol moeten en niet mogen. Toen ik de directeur van de opleiding Pedagogiek aan de UU begin vorig studiejaar vroeg waarom men in de master Orthopedagogiek op het Engels was overgegaan, was zijn antwoord: ‘Omdat het moet van het College van Bestuur.’

De ruimte ontbreekt om alle argumenten op te sommen die de ongepastheid laten zien van een Engelstalige master orthopedagogiek voor de beoogde carrièrepaden binnen de Nederlandse jeugdzorginstellingen, schooladvies- en begeleidingsdiensten, sociaalpedagogische centra, medische kleuterdagverblijven, justitiële jeugdinrichtingen, Bureaus Jeugdzorg (bestaan die nog?), instellingen voor basis- en specialistische GGZ-jeugd en buurt- of wijkteamorganisaties. Daar zul je alleen maar met goed Nederlands uit de voeten kunnen en zul je uitsluitend in het Nederlands kunnen rapporteren. Wie durft staande te houden dat de kwaliteit van de pedagogische zorg losstaat van de Nederlandse context en traditie?

Ik begrijp heel goed dat zo’n nieuwe Engelse master onmogelijk vanaf het eerste moment volledig gesteld kan staan, maar het is duidelijk dat deze in ieder geval in één opzicht nog mijlenver van de gestelde ambities verwijderd is. Toen prof. Ido Weijers aan het begin van zijn cursus wilde nagaan hoeveel zin het had om zijn verhaal in het Engels af te steken, bleek er zich onder de 282 studenten zegge en schrijve één buitenlandse student te bevinden. Weijers had er overigens op gestaan dat in zijn studieboek, dat in de Engelse vertaling Children and the law in The Netherlands heet, alle relevante termen ook in het Nederlands werden afgedrukt.

Toch is dit kritische verhaal een achterhoedegevecht. In een ander opzicht zal namelijk zeer snel progressie worden geboekt. Onlangs beluisterde ik via de onvolprezen site van TXTradio het interessant KNAW-debat over ‘Perspectives on trust in science’. De Amerikaanse onderzoekster Cary Funk stak haar verhaal vanzelfsprekend in onberispelijk Amerikaans-Engels af. Oud-CPB-directeur Paul Schnabel (1948) én KNAW-ondervoorzitter Wim van Saarloos (1955) spraken onvervalst Steenkolenengels, inclusief slips als teached in plaats van taught. Ze discussieerden desondanks zonder enige schroom. (Op het Engels van KNAW-voorzitter José van Dijck (1960) is overigens niets aan te merken.) Maar als nieuwe studenten de beloofde scholing krijgen, en er in de international classrooms inderdaad ook native English speakers zitten, dan zal er op hun Engelse taalgebruik spoedig weinig meer aan te merken zijn. Dit verhaal is vooral een achterhoedegevecht, omdat niemand zich ook maar iets zal herinneren van al het mooie dat verloren is gegaan.

Bas Levering, hoofdredacteur



Naar homepage