Pedagogiek
in praktijk

Welk kind is nog normaal?

Bestaan er nog wel normale kinderen? Het lijkt wel of al onze kinderen hoogbegaafd zijn en anders is er wel wat aan de hand met ze, dan hebben ze ADHD of autisme. Wat is er met onze kinderen aan de hand? Zijn ze veranderd, zijn de eisen die we aan ze stellen veranderd of kijken we anders naar ze?

Afscheid van het normale kind

Martine F. Delfos

Bestaan er nog wel normale kinderen? Het lijkt wel of al onze kinderen hoogbegaafd zijn en anders is er wel wat aan de hand met ze, dan hebben ze ADHD of autisme. Wat is er met onze kinderen aan de hand? Zijn ze veranderd, zijn de eisen die we aan ze stellen veranderd of kijken we anders naar ze?

De rol van het kind is in de loop der tijden sterk veranderd. Tot het midden van de twintigste eeuw moesten kinderen eerst zien te overleven, voordat ze aan leven konden denken. Het bestaan was voor veel mensen zwaar in de zin dat er veel armoede was. Er bestond nog geen voorziening van wieg tot graf. Kinderen vormden een belangrijke bron van inkomsten en een oudedagsvoorziening. Het 'kinderwetje' van Van Houten (1837-1930), de eerste wet die de kinderarbeid aan banden legt, dateert van 1874. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw wordt een kind in Nederland beslist niet als inkomstenbron beschouwd, noch als financiële oudedagsvoorziening, maar eerder als een kostenpost. Begin twintigste eeuw repte men nauwelijks over hoeveel het 'kost' om een kind te krijgen, maar begin van deze eeuw wordt het voorgerekend als onderdeel van het beslissingsproces of men kinderen zal nemen en op welk moment.

Eeuwen lang heeft de man centraal gestaan. In de negentiende eeuw komt de vrouw centraal te staan, het vrouwenkiesrecht is in Nederland een feit in 1919. Midden twintigste eeuw verplaatst de belangstelling zich van de vrouw naar de adolescent en komt de 'verbeelding aan de macht'. Als gevolg van de roemruchte jaren zestig ondergaat de maatschappij een heftige verjonging, die aan het begin van deze eeuw nog sterk merkbaar is; al was het maar het adagium van 'flexwerken' en de lofzang op deskundigheidsbevordering in plaats van ervaring.
Aan het einde van de twintigste eeuw richt de belangstelling zich op het kind. De Rechten van het Kindzijn aan het eind van de eeuw zo'n tien jaar oud. Het Verdrag van de Rechten van het kind is door alle landen ter wereld ondertekend en geratificeerd, behalve Somalië en de Verenigde Staten. Deze rechten omvatten onder andere het recht op zorg (recht op voldoende voedsel, recht op scholing, recht op gezondheid, recht op spelen); het recht op bescherming (geen kindermishandeling, geen oorlog en geweld, geen seksueel misbruik); het recht op een eigen mening (recht op de eigen mening mogen zeggen, recht op eigen geloof, recht op eigen keuze vrienden en vriendinnen, recht op noodzakelijke informatie); het recht op extra zorg (bij geestelijke of lichamelijke handicap, bij gebrek aan familie, bij gevlucht zijn, bij in aanraking zijn gekomen met politie en justitie).

Psychologische vervulling van behoeften
In de jaren zestig van de vorige eeuw verandert de positie van de vrouw drastisch. Doordat ze minder kinderen krijgt en de huishouding gemechaniseerd raakt, hebben huisvrouwen voor het eerst meer vrije tijd dan fulltime werkende mannen (Rijswijk, 1981). De emancipatie van de vrouw krijgt een enorme impuls, de vrouw kan zich gaan ontwikkelen. Het resultaat is dat aan het begin van de eenentwintigste eeuw het modale gezin in Nederland twee werkende ouders heeft, twee kinderen en dat een belangrijk deel van de zorg voor de kinderen door professionals is overgenomen. De kinderen vervullen niet langer een economische behoefte, maar een psychologische en een emotionele behoefte. In de behoeftehiërarchie van Maslow (1982) staat als hoogste behoefte zelfactualisatie, waaraan men pas toekomt wanneer de andere behoeften vervuld zijn. Aan deze zelfactualisatie komt de hedendaagse Nederlandse mens, met alle werk- en opleidingsmogelijkheden, ruimschoots toe. Als Maslow nog zou leven, zou hij mogelijk de actualisering van de kinderen als zevende behoefte toevoegen.
Wij willen dat onze kinderen de afspiegeling zijn van ons menselijk succes. We willen dat ze intelligent zijn, sociaal vaardig, assertief, zelfbewust, creatief en gelukkig; om zo te tonen dat wij goede ouders zijn. We willen door het succes van onze kinderen laten zien dat we als ouders, ergo als mens, een succes zijn. De bewijslast is aan onze kinderen en deze drukt zwaar.
Was het kind tot de twintigste eeuw nog volop zijn of haar ouders aan het helpen in materiële zin door aan het gezinsinkomen bij te dragen, in de eenentwintigste eeuw moet het kind zijn of haar ouders helpen in immateriële zin: het psychisch welbevinden van de ouders is in hoge mate afhankelijk van de maatschappelijke status van het kind.

Toename diagnoses
De belangstelling voor het kind is groot. In de negentiende eeuw verschijnt het eerste boek over kinderziekten. Een eeuw later is de levensduur spectaculair toegenomen, met name door het terugdringen van de kindersterfte. Er komt een proliferatie van pedagogische en psychologische boeken over kinderen op gang. Het kind wordt minutieus bekeken, de ziekten zijn nagenoeg onder controle en dus is er volop tijd voor de psyche van het kind. De diagnoses nemen hand over hand toe. Er lijken nauwelijks 'normale' kinderen meer te bestaan. Ze lijken allemaal hoogbegaafd, autistisch of hebben ADHD. De 'halve jongen' van vorige eeuw is nu een meisje met ADHD en het is de vraag of ze daar altijd op vooruit gaat.

De toename aan diagnoses kent meerdere oorzaken. Een eerste reden is mogelijk dat er meer ontwikkelingsproblematiek bij kinderen ontstaat als gevolg van het feit dat vrouwen gemiddeld hun kinderen op een oudere leeftijd krijgen en tijdens de zwangerschap meer stress ervaren door hun werksituatie. Leeftijd en stress hebben gevolgen voor de hormoonproductie en de foetus staat aan meer stresshormonen en testosteron bloot dan voorheen (Delfos, 2001). Naast de bekende problematiek als de toename van kinderen met het syndroom van Down en erfelijke aandoeningen, is een van de eerste aanwijsbare gevolgen van de toename van de leeftijd van vrouwen die een kind krijgen, de toename van prematuriteit - vroeggeboorte - met alle risico's voor de ontwikkeling van kinderen van dien (Verloove-Vanhorick, 1999).
De tweede reden is dat we voor het eerst zo scherp naar het kind kijken en we allerlei 'nieuwe' dingen ontdekken die er al die tijd al waren. Het is vergelijkbaar met het ontdekken van de echografie. In het begin leken er nauwelijks normale foetussen te zijn, de uitgerekende datum van bevallen werd steeds veranderd, omdat we nog moesten wennen aan alles wat we in de echo's te zien kregen, waarbij ook normale dingen plotseling uitgelicht werden.
Ten derde leiden we een druk, werkend bestaan met stressvolle banen, waardoor we weinig afwijkend gedrag van onze kinderen verdragen wanneer dit de vorm aanneemt van druk en lastig gedrag. Bij stressvolle banen gaat het beslist niet om de hoeveelheid werk. Onze voorouders werkten harder dan wij tegenwoordig doen. Het gaat om de beleving van ons werk, waarbij de tijdsdruk een belangrijke factor is, maar ook onze mondigheid en eisen.
De vierde reden voor de toename aan diagnoses is dat de kinderen in een emotionele behoefte moeten voorzien en dus veel meer dan voorheen een algemeen succesvol beeld moeten laten zien. Lastig gedrag wordt zwaarder beoordeeld en eerder als afwijkend bestempeld.
Een vijfde reden is dat als gevolg van het in de babytijd moeten verwerken van snelle beelden van televisie en computer, de hersenen van kinderen waarschijnlijk een versnelling ondergaan waar de maatschappij (nog) niet op ingesteld is. De televisie-generatie-X van Coupland (1991) is inmiddels overgegaan in een generatie die met de computer opgroeit. Vroeger was het probleem dat kinderen van hun schoolwerk afgeleid werden als het niet stil genoeg was, nu is het omgekeerde vaker het geval: kinderen kunnen zich onvoldoende concentreren als het te stil is. En schoolprestaties zijn nog nooit zo belangrijk geweest, de toelatingsexamens voor het middelbaar onderwijs van de vorige eeuw zijn vervangen door CITO-toetsen die al op kleuterleeftijd beginnen.

Nieuwe vorm van misbruik
We moeten ervoor waken dat we, als gevolg van deze plotselinge belangstelling voor het kind, niet in een nieuwe problematiek terecht komen. Grofweg zouden we kunnen stellen dat we ons in de negentiende eeuw bewust werden van de problematiek van mishandeling van kinderen. In de twintigste eeuw bloeit daarom de kinderbescherming op. Vervolgens raken we in de twintigste eeuw doordrongen van het feit dat kinderen seksueel misbruikt kunnen worden. Seksueel misbruik wordt een steeds belangrijker onderwerp. Tegelijk met die bewustwording is het de vraag of we voldoende bescherming tegen seksueel misbruik bieden. De seksuele revolutie van de jaren zestig zorgde voor een enorme belangstelling voor seksualiteit en een liberalisering van de zeden. Een gevolg was dat gedurende enige tijd pedofilie bijna verheerlijkt werd. Het is de vraag of seksueel misbruik tijdens de vorige eeuw daadwerkelijk is toegenomen of dat het een toename lijkt, omdat de belangstelling erop gericht is. Waarschijnlijk spelen beide factoren een rol. Als therapeut kom je onmiskenbaar vaker en ernstiger vormen van seksueel misbruik tegen dan vroeger. De invloed van de media is hierbij niet te veronachtzamen. Zoals uit dertig jaar onderzoek blijkt dat agressie in de media leidt tot een toename van agressie, met name bij jongens en zeker bij jongens die reeds agressief zijn, zo kunnen we verwachten dat seksualiteit in de media leidt tot meer seksueel ongewenst gedrag en seksuele verwarring bij jonge kinderen.
In de nieuwe eeuw staat het kind en zijn of haar mogelijkheden volop in de belangstelling. De mogelijkheden van kinderen worden 'uitgebuit', 'geoptimaliseerd', 'ontwikkeld', en het mogen 'uitrijpen' in eigen tempo en volgens eigen mogelijkheden lijkt niet meer gewenst. Het kind wordt vaak gestimuleerd in één gebied waardoor scheefgroei ontstaat omdat andere gebieden onderontwikkeld raken. We kunnen verwachten dat er niet alleen een fysieke maar ook een psychische toename van 'op de tenen lopen' zal ontstaan.
Het gevolg van de huidige belangstelling voor kinderen zou wel eens kunnen zijn dat we in deze eeuw het risico lopen onze kinderen intellectueel te misbruiken. De wens van ouders dat hun kinderen een succesvolle schoolcarrière zullen doorlopen, is zo groot dat er scholen bestaan die al bij groep 1 van de basisschool een garantie geven dat het kind het VWO zal kunnen gaan volgen.
Wanneer de behoefte tot ontplooiing van het kind de eigenheid van het kind ontstijgt en eerder de bevrediging is van de behoefte van de ouder, zitten we met een soortgelijke problematiek als bij mishandeling (behoefte aan agressie van de volwassene) of seksueel misbruik (behoefte aan seksualiteit van de volwassene), maar dan op intellectueel gebied. We zouden dit intellectueel misbruik kunnen noemen. De toename aan hoogbegaafdheid, zonder dat er ook daadwerkelijk sprake is van hogere intelligentie, en de intolerantie ten opzichte van afwijkend en lastig gedrag zouden wel eens een uiting van een nieuwe vorm van misbruik kunnen zijn.

De stem van het kind
De kunst bij de aandacht voor kinderen is om het kind daadwerkelijk centraal te zetten en niet de projectie van de volwassene. We zullen daadwerkelijk de stem van het kind zelf moeten willen horen. Moeten accepteren dat het kind een eigen mening, eigen gevoelens heeft en deskundig is over zichzelf, ook als het dit niet in woorden kan uitdrukken. Om te voorkomen dat we de eigenheid en de normaliteit van het kinderen niet meer zien, teveel of te weinig van ze vragen en hen onterecht diagnoses opplakken, zullen we serieus naar het kind moeten luisteren.
Van belang is daarom het om te kunnen communiceren met kinderen (Delfos, 2000). Juist dit is echter een groot probleem. Het spreken met kinderen is voor bijna iedereen een dagelijkse bezigheid; in ieder geval gedurende een deel van zijn of haar leven. Voor professionals die met kinderen werken, is het zelfs een kernactiviteit. Toch leren we er op opleidingen weinig over en moeten we onze kennis vooral putten uit onze eigen ervaring en die van de mensen om ons heen.
Om de Rechten van het kind ook echt te honoreren, zoals we nu wettelijk verplicht zijn, zullen we het kind serieus moeten nemen en oprecht met het kind moeten communiceren. Een goed voorbeeld is seksueel misbruik. Nu zijn we bij preventie van seksueel misbruik nog vooral bezig met de dader. Het voorlichten van kinderen over seksueel misbruik is het verhaal van de 'kinderlokker' nog nauwelijks ontgroeid, terwijl het wel degelijk mogelijk is om kinderen voor te lichten over allerlei vormen van seksueel misbruik en seksueel ongewenst gedrag (Delfos, 1999). Seksuele voorlichting staat echter niet in de schoolleerplannen en krijgt nauwelijks aandacht.
Terwijl kinderen gebombardeerd worden met informatie op seksueel gebied, informatie die hun bevattingsvermogen te boven gaat, krijgen zij geen kader aangeboden waarin zij deze informatie kunnen ontvangen.

Om te voorkomen dat we de eigenheid en de normaliteit van het kinderen niet meer zien, teveel of te wenig van ze vragen en hen onterecht diagnoses opplakken, zullen we dus serieus naar het kind moeten luisteren.
Zoals Korcak (1979) zei: 'Wij weten heel veel dat kinderen niet weten, maar zij weten hoe ze denken en voelen.'

Dr. M.F. Delfos is psycholoog aan het PICOWO (Psychologisch Instituut voor Consultatie, Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek)

Literatuur
Coupland, D. (1991). Tales for an accelerated culture. New York: St. Martin's Press.
Delfos, M.F. (1999). Dat nare gevoel. Seksuele voorlichting over seksueel misbruik. Bussum: Trude van Waarden Produkties.
Delfos, M.F. (2000). Luister je wel naar míj? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar. Amsterdam: SWP.
Delfos, M.F. (2001, 4e herziene druk). Kinderen en gedragsproblemen. Angst, agressie, depressie en ADHD. Een biopsychologisch model met richtlijnen voor diagnostiek en behandeling. Aangevuld met psychosomatiekmodel. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Korczak, J. (1979). Wie man das Kind lieben soll. Göttingen: Vandenhoeck Ruprecht.
Maslow, A. (1982). Motivatie en persoonlijkheid. Rotterdam, Lemniscaat.
Rijswijk-Clerkx, L.E. van. (1981). Moeders, kinderen en kinderopvang. Nijmegen: Sun.
Verloove-Vanhorick, P. (1999). In: J. Koelemeijer. Een hele bevalling. De Volkskrant, 16-12-99.



Naar homepage