Pedagogiek
in praktijk

Speelruimte. Vertrouwen in ouderschap

Auteur: Lynne Wolbert
Door: Peter van der Doef

In het boek Speelruimte beschrijft Lynne Wolbert hoe het vertrouwen in ouderschap tegenwoordig ondermijnd wordt door de talloze opvoedadviezen, die ouders min of meer dwingend ontvangen en die hen verhinderen zélf het voortouw te nemen in de opvoeding. In onze maatschappij viert het maakbaarheidsidee hoogtij en krijgen ouders de nobele, maar onhaalbare taak om iedere stap van hun jonge grut te begeleiden en niets aan hun controle te laten ontsnappen. Voor existentiële onzekerheid, die het ouderschap met zich meebrengt, is geen plaats. Het maakbaarheidsideaal is wetenschappelijk onderbouwd. Aan dat regime moeten ouders zich aanpassen op straffe van afkeuring – of erger nog: strafmaatregelen – van omgeving en instanties. Op de stress die dit geeft wordt niet gelet, ondanks nieuw onderzoek dat laat zien hoe stress juist de boosdoener bij uitstek is bij het vormen van psychische en lichamelijke klachten, zoals bijvoorbeeld Paul Verhaeghe nog onlangs betoogde in zijn nieuwe boek Intimiteit.

Wolbert betoogt dat de vele goedbedoelde adviezen een enorme druk op ouders leggen om ‘het goed te doen’, wat hun onzekerheid vergroot én wat tot gevolg heeft dat die druk op ouders door die ouders wordt overgedragen op de kinderen (p. 26). De vraag wat een goede opvoeding is, moet volgens haar worden weggehaald bij de wetenschap en teruggeplaatst in de ethiek, in een moreel denken over opvoeding en dus ook in de filosofie. De auteur wil vanuit dat andere perspectief een taal creëren die wel ruimte heeft voor emoties, onzekerheid en intuïties van de ouder. We hebben dan volgens de auteur meer woorden om over zaken als kwetsbaarheid, vertrouwen en schoonheid te praten. Dit gezichtspunt vat de auteur samen in het begrip ‘speelruimte’ ofwel de ruimte die er moet zijn tussen wat de opvoeder doet en hoe het kind reageert. Een kind is niet maakbaar zoals een meubelstuk maakbaar is, het kind heeft de vrijheid om zelf te handelen en de ouder moet de speelruimte worden gegund om daarop zelf een passend antwoord te vinden.

Het boek bestaat uit vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt de huidige positie van ouders geschetst, welke verwachtingen over opvoeding aan ouders worden gesteld en welke verwachtingen zij zelf mogen hebben. In dit hoofdstuk komt het begrip ‘floreren’ als doel van de opvoeding uitvoerig aan de orde. De auteur promoveerde aan de VU bij prof. Doret de Ruyter op Flourishing, Fragility and Family Life. In het boek Speelruimte wil zij haar proefschrift toegankelijk maken voor een breder publiek. Vragen die aan de orde komen zijn wat floreren als doel inhoudt, of je floreren kunt leren en hoe je floreren als een ideaal-doel moet zien.

Het tweede hoofdstuk gaat over de tegenwoordige risicomaatschappij, een maatschappij die ieder risico wil uitsluiten en het maakbaarheidsideaal nastreeft. Goed opvoeden wordt dan gelijkgesteld aan zorgen dat het kind met zo weinig mogelijk risico’s door het leven kan gaan. Het nadeel is dat kinderen op deze manier niet zelf leren risico’s in te schatten en dat de opvoeding wordt vastgelegd in protocollen waarvan in individuele situaties niet kan worden afgeweken, ook al zijn alle betrokkenen ervan overtuigd dat dit beter zou zijn. De opvoeder wordt niet geleerd op het eigen oordeel te vertrouwen. Met instemming haalt de auteur de Britse kinderpsychiater en psychoanalyticus Donald Winnicott aan, die meent dat ‘een moeder op haar best is als ze op haar eigen oordeel vertrouwt’ (p. 72).

Winnicott neemt in Speelruimte een prominente plaats in. In het derde hoofdstuk over opvoeding staat zijn idee van ‘goed-genoeg-ouderschap’ centraal. Een opvoeder kan nooit perfect zijn en schiet onvermijdelijk weleens tekort. In een risicomaatschappij wordt dit tekortschieten negatief beoordeeld, maar Winnicott ziet dit als een positief gegeven. Juist door tekort te schieten (en daar vervolgens weer met het kind op in te spelen) bereidt de opvoeder het kind voor op de buitenwereld, waarin ook niet iedereen naar het kind luistert. De opvoeder is dan niet perfect, maar ‘goed genoeg’ en volgens Winnicott is dat dan juist optimaal. Behalve goed-genoeg-moeders worden in dit hoofdstuk verder loedermoeders, helikopterouders, sneeuwschuiverouders, luizenmoeders, hyperouders, vrije-uitloopouders, flatouders en hofjesouders onderscheiden. Al met al een bonte verzameling die ik aan de lezer ter kennisneming overlaat.

Dit alles zijn opmaten om in het vierde hoofdstuk beslagen ten ijs te komen om kennis te nemen van waar het de auteur allemaal om te doen is: het goede leven, speelruimte en vertrouwen in ouderschap. In dit hoofdstuk wordt de filosofische grondslag besproken van de opvattingen van de auteur, die zij vooral bij Aristoteles vindt. Nussbaum is de hedendaagse filosoof die de weg wijst naar deze antieke denker. De kwetsbaarheid van de mens staat in dit denken centraal. Plato wilde kwetsbaarheid uitbannen door de mens een filosofisch ideaalbeeld voor ogen te houden. Zijn leerling Aristoteles neemt een antropocentrisch standpunt in en leert de mens omgaan met de altijd wisselende omstandigheden die maken dat geen ideale levenswijze mogelijk is. Voor Aristoteles is het helder dat ethische discussies en ethische keuzes altijd de particuliere omstandigheden en condities in acht moeten nemen (p. 109). Om ten aanzien van deze omstandigheden vrijheid van handelen te hebben, is het nodig dat mensen speelruimte wordt gegund.

Het boek Speelruimte is een interessant boek dat ouders een hart onder de riem wil steken. De middelen die de auteur kiest zijn filosofisch en theoretisch van aard en vergen het nodige abstractievermogen van de lezer. Ingewikkelde kwesties worden op relatief eenvoudige wijze onder de aandacht gebracht en dat is een grote verdienste in een tijd van vakinhoudelijk specialisme enerzijds en oppervlakkige vercommercialisering anderzijds.

 

Lynne Wolbert (2018). Speelruimte. Vertrouwen in ouderschap. Utrecht: Uitgeverij Ten Have. ISBN: 9789025906269; 208 pagina’s; € 18,99.



Naar homepage