In zijn boek Reradicaliseren. Ronselen voor een betere wereld laat Stijn Sieckelinck ons nadenken over de vraag: hoe komt het toch dat sommige jongeren, opgroeiend in de westerse democratische samenleving, hun hoofd en hart laten winnen voor gewelddadige jihadistische strijd? En hoe kunnen wij hen dan (terug)ronselen voor de strijd om een betere wereld op democratische – geweldloze – grondslag? Die vragen stelt hij ook omtrent jongeren die de kant van rechts-radicaal geweld opgaan, al komen die in dit boek wat minder uitgebreid aan de orde; met soms nog een uitstapje naar links-radicalen die er nu – anders dan in de vorige eeuw – nauwelijks lijken te zijn.
Op basis van eigen en andermans onderzoek onder deze jongeren – voornamelijk jongens – laat hij zien dat zij zich vaak willen inzetten voor een betere wereld, voor zichzelf én anderen. Zij willen ergens bij horen, serieus genomen worden en respect krijgen, ergens in uitblinken, kortom: iets betekenen in de wereld. En dat drijft hen tot opstandige actie. Want in hun huidige wereld, met al zijn democratische beloften, ondervinden ze integendeel vernedering, miskenning en ontworteling: in hun eigen levensgeschiedenis, of van familieleden of de groep waaraan zij zich verwant (zouden willen) voelen. Tegen die wereld willen ze in opstand komen, en het punt is dat gewelddadige jihadistische bewegingen nu heel adequaat op dat gevoel inspelen. Beter dan de instituties die onze democratie besturen, en veel beter dan het neoliberale gedachtegoed waar concurrentie, calculatie om eigen gewin en consumentisme voorop staan. Aldus een samenvatting van de maatschappijkritiek die Sieckelinck in zijn boek veel genuanceerder levert: in verhalende denkprocessen waar tal van sociale, politieke, filosofische, artistieke en pedagogische denkers en schrijvers in figureren. Als denkstof bij de vraag hoe we radicaliserende jeugd béter kunnen ronselen.
Sieckelinck pleit ervoor om jongeren juist te bemoedigen in het ontwikkelen van idealen en acties voor een betere wereld, maar dan in democratische traditie, zonder bloedvergieten: dat noemt hij re-radicaliseren. Het staat tegenover het de-radicaliseringsstreven in huidige programma’s voor deze jongeren. Dat is een ontmoedigingsbeleid waarmee geen harten te winnen zijn, door Sieckelinck gerelateerd aan de huidige obsessie met probleempreventie en veiligheid in de pedagogiek en in de samenleving in het algemeen. Hij bekritiseert die obsessie overigens genuanceerd en begripvol, net zoals hij de lezers oproept tot begrip – rationeel en emotioneel – voor wat radicaliserende jongeren drijft.
Dat doet hij in vijf lessen. De eerste les gaat over adolescentie en identiteitsontwikkeling; de tweede over het bevrijdende potentieel van morele actie; de derde over religie en zingeving; de vierde over vreedzaam leren vechten; de vijfde over moreel gezag. Dit leidt naar de oproep tot een brede sociale strategie, te manifesteren in alle instituties die zich met jongeren bezighouden.
De les over identiteitsontwikkeling speelt door in alle navolgende. Aan de hand van vrij gangbare ontwikkelingspsychologische inzichten vertelt Sieckelinck waarom adolescenten extra vatbaar zijn voor radicalisering (met de opmerkelijke constatering dat dit bij migrantenzonen vooral in de tweede generatie geldt, niet zozeer in de eerste of derde). Op zoek naar een eigen identiteit in de complexe wereld denken ze vaak in radicale tegenstellingen. Voor hun verdere ontwikkeling hebben ze, in woorden van Korczak, zowel wortels als vleugels nodig. De zoektocht daarnaar is extra complex in de globaliserende samenleving, met zijn gemediatiseerde communicatievormen. Sieckelinck bespreekt ook uitvoerig hoe vilein jihadisten die communicatievormen gebruiken om adolescenten te ronselen.
De tweede les grijpt terug op Paolo Freires Pedagogie van de onderdrukten uit 1970, met diens concept van de ‘bevrijdende praxis’ dat rond die tijd veel linkse hoofden en harten won. Het staat voor de noodzakelijke combinatie van (in Freires optiek geweldloze) maatschappijkritische actie, en onderzoekende reflectie. Want zonder actie blijf je vleugellam, maar je moet ook onderzoeken hoe onderdrukking in jouw situatie werkt en hoe dat te veranderen zonder zelf onderdrukker te worden. Naadloos daarop aansluitend volgt de les over religie en zingeving: uitgelegd als engagement in de wereld (en dus geenszins privézaak). Voor dit engagement moeten jongeren ideeën én confrontaties tussen ideeën over de wereld aangereikt krijgen, ter bezinning en interpretatie, in gesprek met elkaar en volwassenen. Dus educatie in zingeving is nodig, zoals wordt vervolgd in de lessen over ‘vreedzaam vechten’ en ‘moreel gezag’. Jongeren hebben volwassenen nodig om hen in te leiden in onze ingewikkelde wereld, maar dan met ‘gedeeld’ in plaats van autoritair gezag. Dat betekent: jongeren serieus nemen in hun ervaringen en idealen, naar hen luisteren en vragen stellen, dialoog aangaan, en hen ook helpen in het aangaan van conflicten die ze de moeite waard vinden. (Leren) vechten voor je idealen heeft morele en daarmee ook positief disciplinerende waarde.
Sieckelinck bekritiseert daarom sociale managementstrategieën die iedereen op een harmonische middenweg willen houden. Leer jongeren die willen vechten liever hoe ze kunnen vechten, met goed gekozen tegenstanders (in plaats van vijanden), volgens democratisch gedeelde gevechtsspelregels. En besef dat educatie broodnodig (en geen sinecure) is omtrent dit gedachtegoed dat in de loop van eeuwen met veel complicaties is ontwikkeld – en dat helaas ook geen rechtvaardige samenleving voor allen in zicht stelt. Daarom houdt Sieckelinck zichzelf nu het beperktere ideaal voor ogen van een ‘fatsoenlijke’ samenleving: waar het in elk geval gaat om respect en eer en dat iedereen er mag zijn – en waar niet louter economische transacties de dienst uitmaken.
Hoe zou een sociale strategie voor educatie in democratische opstandigheid er dan uit moeten zien? Sieckelinck doet vooral de oproep om met die vraag aan de slag te gaan, met (door het boek heen) projectvoorbeelden als suggesties: De Vreedzame School; projecten die inhaken op artistieke expressie, vechtsport of talentontwikkeling; het Forumtheater dat in Rotterdam lastige kwesties verrassend bespreekbaar maakte; Engelse vrijwilligersactiviteiten tegen misstanden en onrecht; en een Vlaams jezuïetencollege dat rond 1970 scholierenenthousiasme voor Mao’s Rode Boekje transformeerde in democratischer actievormen. Zelf werkt Sieckelinck al een tijd mee aan trainingen voor pedagogisch personeel om beter met radicalisering om te gaan, wat vaak leidt tot zingevingsvragen onder henzelf: waarom werk ik met jongeren en wat wil ik hen leren? Hopelijk schrijft hij daarover weer een volgend goed boek.
Stijn Sieckelinck (2017). Reradicaliseren. Ronselen voor een betere wereld. Leuven: Lannoo Campus. ISBN 9789401442695; 288 pagina’s; € 19,99.