
Bij verreweg de meeste paren wonen geen kinderen. Bij 10% is dat wel het geval. Dat betreft vooral de lesbische paren. Bij mannenparen heeft slechts 1% kinderen. De trend is duidelijk: paren van gelijke sekse nemen toe evenals het aantal kinderen dat opgroeit bij twee moeders.
- Dit stuk is afkomstig uit het boek Meer diversiteit in gezinnen: verrijking of verarming? Dit boek is geschreven door Jan van der Ploeg. Hij is emeritus hoogleraar orthopedagogiek.
Van de mogelijke overige gelijke sekse-paren zijn geen cijfers bekend, maar het gaat om veel kleinere aantallen. Hoeveel personen tot de groep van lhbti’ers behoren, is eveneens moeilijk te bepalen omdat er verschillende definities van hen bestaan. Dat betreft met name de biseksuelen, transgenders en interseksen.
Twijfels en vooroordelen
Bovendien hebben jeugdigen soms twijfel over hun sekse-identiteit. Zo geeft ruim en op de tien jeugdigen aan in hun tienerjaren tot de lhbti-groep te behoren, maar neemt dat aantal af naarmate zij ouder worden. Als zij 25 jaar zijn, zegt nog maar 4% tot die groep te behoren (Nederlands Jeugdinstituut, 2024).
Vanaf de eerste lesbische paren met kinderen (in de tweede helft van de vorige eeuw) is de discussie al losgebarsten of dit wel gunstig is voor de ontwikkeling van de kinderen. Zowel vanuit maatschappelijke als religieuze hoek werden argumenten aangevoerd waarom het opvoeden van kinderen in lesbische gezinnen ongewenst is. Veelgehoorde argumenten waren:
- – het schaadt de psychosociale ontwikkeling van de kinderen;
- – de identiteitsontwikkeling loopt gevaar;
- – jongens missen een vader als rolmodel;
- – meisjes krijgen te weinig oog voor de rol van de man en te veel voor
- die van de vrouw.
De argumenten zijn onder te brengen in drie verschillende zienswijzen. Ten eerste valt de genderspecifieke denkwijze te onderscheiden. De argumenten vanuit deze theorie houden in dat kinderen als rolmodel zowel een vader als een moeder nodig hebben, want beiden hebben een specifieke inbreng in het gezinsleven.
Ten tweede zijn er tegenargumenten die voortkomen uit de verwantschapstheorie. Van hieruit wordt erop gewezen dat de zorg voor andere kinderen nooit zo sterk kan zijn als voor de eigen kinderen. biologische band is zo overheersend dat alle andere bindingen surrogaat zijn.
Ten derde zijn de contra-argumenten onder te brengen in de discriminatietheorie. Gezinnen met ouders van gelijke sekse verkeren in een uitzonderingspositie en worden vaak gediscrimineerd. Familie en leerkrachten vinden het dikwijls moeilijk om met deze gezinnen om te gaan. Ook de kinderen vinden het lastig om relaties op te bouwen met leeftijdgenoten die bij twee vaders of twee moeders opgroeien. Klasgenoten vinden kinderen uit gezinnen met ouders van gelijke sekse vreemd en afwijkend, hetgeen niet zelden leidt tot pesten. Jongens maken vaak melding van uitsluiting en meisjes geven dikwijls aan dat er over hen wordt geroddeld. Het zijn de bekende effecten van de negatieve attitudes tegenover alles wat afwijkend is van de algemeen geldende en gewenste normen.
Er zijn geen evidente verschillen geconstateerd in rapportcijfers, zitten blijven, lezen, rekenen, schoolproblemen en verbondenheid met school. Kinderen uit beide groepen van hetero- en gelijke sekse-gezinnen scoren gemiddeld gelijk op genoemde aspecten.
Ook bleken er geen verschillen in de wijze waarop kinderen zich op het sociale vlak ontwikkelen. Zo liet de kwaliteit van de relaties met leeftijdgenoten geen verschillen zien. Ook het sociaal netwerk met vrienden, familie en bekenden leverde geen significante verschillen op.
Psychisch welzijn
Voor dit ontwikkelingsaspect werden evenmin evidente verschillen vastgesteld. De scores – vaak gemeten met de CBCL (Child Behaviour Checklist) – leverden voor de internaliserende aspecten vrijwel gelijke scores op. Ook het zelfbeeld gaf geen verschillen te zien, evenmin als het voorkomen van depressieve klachten.
- – lagere sociaal-economische klasse;
- – kinderen die eerder een scheiding van hun moeder meemaakten;
- – kinderen die eerder problemen te zien gaven;
- – een kwalitatief minder goede relatie tussen de beide ouders;
- – geringe gezinsstabiliteit.
Maar deze factoren gelden ook voor kinderen die opgroeien bij hetero-ouders.
Al met al luidde de conclusie dat de kinderen die opgroeien bij ouders van dezelfde sekse geen verschillen laten zien in hun psychosociale ontwikkeling in vergelijking met kinderen van heteroparen. Hiermee was het laatste woord echter nog (lang) niet gezegd! Zie hiervoor het boek: Meer diversiteit in gezinnen: verrijking of verarming?
Ben je geïnteresseerd na het lezen van dit artikel?
Lees hier meer over het boek
Bestel hier Meer diversiteit in gezinnen: verrijking of verarming