Pedagogiek
in praktijk

En denken! Bildung voor leraren.

Auteurs: Gerard van Stralen & René Gude
Door: Wouter Pols

Een half jaar geleden nodigde de hogeschool Rotterdam, waarvoor ik werk, de bekende Engelse pedagoog Robin Alexander uit voor een lezing. Hij begon direct een discussie met ons over opbrengstgericht werken. Het Nederlandse onderwijsbeleid volgt het Engelse klakkeloos, zei hij, zonder dat men nadenkt over de gevolgen ervan. Hij noemde die op: toetsgericht leren, maar erger nog, een versmald curriculum dat enkel bestaat uit brokken hapklare kennis. Dat leidt tot een algehele vervlakking van het onderwijs. Hem was het nu juist met zijn dialogisch onderwijs om ‘diepte leren’ te doen. Een zelfde boodschap gaf twee jaar geleden de Noord-Amerikaanse Diana Ravitch (2010). Met het opbrengstgerichte werken was volgens haar het Noord-Amerikaanse basis- en voortgezet onderwijs te gronde gericht. Ze sprak over de dood van het Amerikaanse onderwijssysteem. Alleen met een breed, op vorming gericht curriculum zou het volgens haar weer tot leven kunnen komen.
Deze stemmen worden in ons land maar weinig gehoord. De roep om opbrengstgericht werken voert de boventoon. De lat moet hoger en dat geldt met name voor vakken als rekenen, taal, natuur- en wiskunde. De versmalling van het curriculum die Alexander en Ravitch constateerden, is ook hier waarneembaar. Een van de weinige tegenstemmen is het vorige jaar door de Onderwijsraad gepubliceerde Onderwijs vormt. Dat pleitte na lange tijd weer voor een verbreding van het curriculum.
Hetzelfde pleidooi wordt gehouden in … En denken! Bildung voor leraren onder redactie van Gerard van Stralen en René Gude. Maar in tegenstelling tot Onderwijs vormt gaat deze publicatie uit van een uitgewerkt onderwijsconcept: een concept dat haaks staat op hoe we vandaag de dag tegen het onderwijs aankijken. Het boek is een gezamenlijk initiatief van de Faculteit Educatie van de Hogeschool Utrecht en de in Leusden gevestigde Internationale School voor Wijsbegeerte. Het is bijzonder mooi uitgegeven.
Bij het onderwijsconcept dat aan … En denken! ten grondslag ligt, hebben Van Stralen en Gude zich laten inspireren door de Duitse filosoof Peter Sloterdijk. Het boek draait in zekere zin om één hoofdstuk: het hoofdstuk waarin Sloterdijks kijk op het onderwijs uiteengezet wordt. Het is ontstaan vanuit gesprekken die Gude met Sloterdijk had. De hoofdstukken van Van Stralen en Gude borduren erop voort. De kern van het betoog is dat de school een eigen sfeer heeft. Deze oude pedagogische gedachte (denk aan de ‘pedagogische provincie’), die in de vorige eeuw door Arendt en Walzer weer onder de aandacht is gebracht, benadrukt ook Sloterdijk. De school, zo zegt hij, moet de grillen van de samenleving weerstaan. Ze dient er immuun voor te zijn. Ze dient kinderen en jongeren niet voor deze tijd te onderwijzen, maar voor de toekomstige tijd. En daarom dient ze ‘oneigentijds’ te zijn. Het woord ‘school’ stamt, zoals bekend, van het Griekse scholè af dat ‘vrije tijd’ betekent. De school in de oorspronkelijke betekenis van het woord is een vrijplaats waar de jongere generatie kennismaakt met denk- en handelingswijzen uit de verschillende kringen waaruit de maatschappij is opgebouwd: arbeid, recht, politiek en media, maar ook filosofie, wetenschap, kunst, sport en religie. Gude spreekt over een agora waar de uitwisseling plaatsvindt van de denk- en handelingswijzen uit die verschillende kringen en de kennis die daarbij in het geding is. De school is bij uitstek de plaats waar met die denk- en handelingswijzen geoefend kan worden. Aan dat oefenen zitten, zo stelt Sloterdijk, steeds twee kanten: een disciplinerings- èn een liberaliseringskant. Om zich een bepaalde denk- en handelinsgwijze eigen te maken zal een leerling zich allereerst aan de regels van zo’n systeem moeten onderwerpen. Pas daarna kan hij het systeem naar zijn hand zetten en deze op zijn eigen wijze gaan gebruiken. Vorming (de auteurs spreken consequent over bildung) bestaat steeds uit twee samenhangende processen: een cultureel verwervings- en een door de leerling bepaald gebruiks- en toepassingsproces. Via dat dubbele proces vormt de leerling zich. Sloterdijk wijst erop dat het bij dit vormingsproces uiteindelijk erom gaat dat de leerling zijn eigen stempel op de sfeer in de school drukt. Vorming is ‘stemmingmakerij’, in de positieve zin van het woord. Bij dat alles is de leraar cruciaal: hij laat zien, toont, doet voor; hij is letterlijk en figuurlijk een voorbeeld.
Naast de drie hoofdstukken van Van Stralen, Gude en Sloterdijk bevat het boek dertig bijdragen van vertegenwoordigers uit verschillende maatschappelijke kringen: werk, de kunsten, filosofie, de wetenschappen, religie en het onderwijs. Daarnaast staan er in het boek stellingnamen (‘statements’) van mensen uit de onderwijspraktijk en korte bijdragen waarin denkbeelden van ‘denkers over opvoeding’ worden gepresenteerd. Het boek sluit af met een aantal stellingen als aanzet voor een debat. Het merendeel van de bijdragen ondersteunt – vaak rijk en goed gedocumenteerd – het gepresenteerde onderwijsconcept.
Een van de bijdragen met een meer praktische aard is die van ‘kinderfilosoof’ Ed Weijers. Helder zet hij uiteen waar het bij het filosoferen met kinderen om gaat: om een zaak die voorligt, een zaak die door een groep kinderen tot probleem wordt gemaakt, om vervolgens dat probleem vanuit verschillende standpunten te onderzoeken, om de verschillen, maar evenzeer ook de overeenkomsten daartussen. Het probleem dat de kinderen onderzoeken maakt hen tot onderzoeksgroep. Het is de leraar die hen daarbij begeleidt en ondersteunt; het zijn de kinderen echter die het zoekproces uitvoeren. De uitkomst staat van tevoren niet vast, noch voor de kinderen, noch voor de leraar. Om aan dat zoekproces mee te kunnen doen, moeten de kinderen, en overigens ook de leraar, zich onderwerpen aan de regels van dat proces en in het verlengde daarvan van de taal: elkaar laten uitspreken, goed naar de ander luisteren, zorgvuldig formuleren. Tegelijkertijd doet elk kind dat op zijn eigen wijze en draagt daarbij vanuit zijn standpunt en kijk aan het onderzoeksproces bij. Is dat nu niet precies vorming, of anders gezegd bildung, in de zin van Sloterdijk, Gude en Van Stralen?
Van Stralen en Gude wijzen erop dat met het gewone curriculum van de school vorming kan worden nagestreefd. Maar daarvoor moeten de aangeboden inhouden wel met elkaar worden verbonden en daarnaast door de kinderen op hun eigen wijze kunnen worden verwerkt, ondervraagd en doordacht. Als dat gebeurt, kan niet alleen de vervlakking van het onderwijs worden doorbroken, maar ook tot vorming worden aangezet. Hoe dat kan? In de meeste meer theoretische bijdragen in het boek blijft dat onderbelicht. Het aardige van die van Weijers nu is dat hij laat zien hoe dat met filosoferen met kinderen zonder al te grote ingrepen in het curriculum bereikt kan worden.
 
Literatuur
 
Ravitch, D. (2010). The Death and Life of the Great American School System. New York: Basis Books.


Naar homepage