Of begint het al vanaf de lage springplank, zoals het sonnet van Eddy du Perron – Het kind dat wij waren – wil, naar die ‘dode heren en mevrouwen’? Hoe dan ook, ’t moet wel, die overgang, en daar hebben we de schoolmeesters en -juffen voor. Van ‘het paradijs van onze kindertijd’, zoals Simon Carmiggelt het noemde, naar het ontdekken, het spel van lezen, rekenen, en de klasgenootjes. Met onderwijzers die het spel meespelen, en die het allerbeste met je voor hebben.
Meester Staal
Op Theo Thijssen sloeg het compliment van Carmiggelt – over de roman Het grijze kind (1927; de al grijzende Thijssen was toen 48 jaar), die ons door het verwarde leven van Henricus van der Stadt voert die geen zin heeft in het grote-mensen-bestaan. De echte onderwijzersromans van Theo Thijssen waren de tweeling Schoolland (1925) en De gelukkige klas (1926), in de vorm van de even levendige als berustende en bijwijlen ironische dagboeken van ‘meester Staal’. Stijl: Het Bureau van J.J. Voskuil. Ze draaien om kinderen, de kinderen uit arme gezinnen van de Amsterdamse Jordaan, toentertijd een volksbuurt, nu een yuppenwijk. Die jeugd leert het beste in een geborgen, veilige omgeving. Dat was Thijssens inzicht.
Niet alleen om taal en rekenen gaat het op school, maar ook hoe ze met elkaar behoren om te gaan. Meester Staal legt hun dat aanhoudend uit, min of meer planmatig, doordacht, overdacht, geduldig en niet zelden guitig. Didaktiek in de beste betekenis van het woord. Hij wordt wel vaak afgeleid van zijn werk. De thuissituatie van de kinderen, de gebrekkige voorzieningen op school neemt meester Staal op de koop toe, en een private MO-cursus Frans volgt hij om zijn gezin van een beter inkomen te voorzien. De tijdrovende onderwijsinspecties, die maken hem soms dol; Staal werd erop betrapt dat hij zijn verslag van het komend jaar alvast in de eraan voorafgaande Grote Vakantie schreef.
Schoolland en De gelukkige klas blijven actueel, ook als eigenlijk verplichte leerstof voor hedendaagse pabo-studenten. Vooral om de pedagogische liefde en de binnensmondse pret die de boeken nog altijd uitstralen. De school en de klas waren meester Thijssen/Staal soms letterlijk te klein. Hij wilde dan graag een dagje uit naar Artis, of op een platte wagen naar de Watergraafsmeer, zeker als hij weer eens onzichtbaar ontroerd was over zijn klas. Zo was ‘Artis’ de prijs die de klas kreeg nadat de kinderen hadden uitgevonden waarom de mededeling van de meester dat hij altijd op Hemelvaartsdag jarig was, niet kon kloppen. Graag citeer ik de slotzinnen van De gelukkige klas: “M'n heerlijke, lieve, lastige stel, ik weet eigenlijk maar een ding: de jaar of wat dat ik jullie heb en dat jullie mij hebben, behoren wij enkel maar een gelukkige klas te zijn. En de rest is nonsens, hoor, al zal ik dat jullie nooit zeggen.”
Een onderwijsvernieuwer was Thijssen niet, althans zeker niet expliciet en/of onderwijskundig, wèl bezorgden zijn pleidooien voor de verbetering van de positie van het kind hem grote faam. Hij werd lid van de Amsterdamse Gemeenteraad en van de Tweede Kamer, waar hij zijn standpunten in andere bewoordingen naar voren bracht.
Children full of Life …
In de Zomergasten-aflevering van 30 augustus 2009 liet de violist/dirigent Jaap van Zweden ons kennismaken met een film waarin schoolmeester Toshiro Kanamori (1946) met zijn leerlingen de gedeelde hoofdrollen spelen. ’t Is een reportage, geen speelfilm, nu geheel op YouTube, 40 minuten lang.
We maken kennis met een schoolklas in het Japanse Kanazawa, een stad aan de Westkust van Japan, bijna even groot als Rotterdam – een klas (zesde/zevende groep, twee jaar lang dus) die geprikkeld wordt door haar leraar om kranten mee te brengen naar school, en die daar luidop te lezen en de leeservaringen met elkaar te delen, ook wanneer de emoties té erg worden. De kinderen leren naar elkaar te luisteren, en waar nodig met elkaar te onderhandelen om meester Toshiro Kanamori – in de film glundert hij zijn 57 jaar jong – tegenargumenten voor te leggen wanneer hij een beslissing neemt die zij niet redelijk vinden.
Kanamori brengt zijn kinderen bij, letterlijk zoals meester Staal dat doet, dat hun voornaamste doel het is gelukkig te worden, en dat het (leren) delen van de bijbehorende gevoelens er de weg toe is. Vijf, min of meer van elkaar onderscheiden thema’s komen in de film aan de orde. Naast de onderhandelingen in de klas is er de beleving van het overlijden van de oma van een van de leerlingen. En later van de vader van klasgenootje Tsubasa: it must be so hard for him, we’ll do whatever we can to help, zo luidt de Engelse onderteling, we gaan ons klasgenootje een troostbrief schrijven! Aldus meester Kanamori. Ook de reflectie op onderlinge treiterpartijen passeert de camera, het samen vlotten maken met de subtiele tegenwerking van een klasgenootje-saboteurtje, en het tekenen van het menselijk lichaam (met stilletjes een kunstig Japans symbooltje dat een met-baby-gevuld baarmoedertje voorstelt). I’m going to say something highly important: there is no certainty in life, legt meester Kanamori nog eens uit. Net als collega Staal/Thijssen.
Wat een prachtklas! De onderwijzer, hij verdient dat ouderwetse woord, brengt zijn kinderen bij dat hun voornaamste doel is gelukkig te worden, en dat het (leren) delen van de bijbehorende gevoelens er de weg toe is. Wat een lucide invulling van veiligheid en talent!
… en de veilige school
Toshiro Kanamori is wijsgerig pedagoog, aanhanger van Rousseau en Pestalozzi, én schoolmeester. Hij is happiness sensitivity trainer. Kanamori brengt dezer dagen een tiendaags, geheel volgepland bezoek aan ons land. Een lange schoolreis. Pabo’s, basis- en hogescholen, stevige belangenorganisaties ontmoeten hem. In de afgelopen zomervakantie draaide de kaartverkoop op volle toeren.
Dat brengt me bij twee vragen en één conclusie. Ten eerste: mogen we hem een achterneef van Theo Thijssen noemen? In een bepaald opzicht wel. Ze houden allebei immens van hun klassen. Thijssen, krap honderd jaar geleden, is wat terughoudender, sociaal-democraat immers. We hebben geen foto’s van hem waarin hij ontroerend of ontroerd is, we moeten het doen met de gevoelens van zijn pennenvrucht Staal die wel wat Kanamori-achtigs heeft.
Belangrijker is de tweede vraag: de schaal van de school. Of plastisch: hoe hoog of laag mogen de muren rond de tegenwoordige brede school zijn, hoezeer mag/moet de school zich vrijwaren van de omgeving, zeker van de ruige stadse omgeving? De intieme school. Die vraag vat een eeuw schoolklasgeschiedenis samen, in al haar meerzinnigheid. Er worden vandaag geen ouderwetse, veilige scholen meer gebouwd. Open onderwijs, de wijkgedachte, ouderbetrokkenheid, sociaal-etnische desegregatie en nog zo wat moderne ideeën, en zeker ook kostenbesparing, brengen gemeenten ertoe nagenoeg uitsluitend ‘brede scholen’ op te trekken. Onderwijswethouders, die toch al weinig over het onderwijs te zeggen hebben, delegeren de bouw van scholen aan de markt – met inbegrip van de woningcorporaties en betonstorters, die de nodige wijkherstructurering integraal willen aanpakken, al was het maar om meer middenklassers met koopaspiraties aan te trekken in opgekrikte wijken.
Een conclusie. De ontvangst van Kanamori in Nederland heeft iets euforisch, a star is born. Kijk daarvoor uit! Laten we het nieuwe schooljaar nuchter beginnen. Zowel de opleiding van schoolmeesters en -juffen als de bouwkwaliteit van de scholen verdienen meer pedagogische bescherming, van de Onderwijsinspectie en de Nationale Ombudsman. En scholen verdienen meer waardering en steun in hun per definitie trage pedagogische kwaliteiten: er moet een WTKO (Wet Trage Kwaliteit Onderwijsinstellingen) komen, die de kleinschaligheid en de vertrouwelijkheid van het onderwijs redt.
Door Ton Notten