Pedagogiek
in praktijk

Hersenbeest

Auteur: Marjan Slob
Door: Loes Houweling

Met grote regelmaat worden er uitspraken gedaan over de werking van onze hersenen in relatie tot gedrag. Zo beweert Swaab dat we ons brein zijn, geeft Lamme aan dat het brein de baas is en staat bijvoorbeeld op de website van de Hersenstichting te lezen dat pubergedrag te verklaren is uit de verschillen in ontwikkeling tussen emotionele en rationele hersengebieden. Al dit soort uitspraken benadrukt dat ons gedrag voor een groot deel bepaald wordt door wat er in onze hersenen gebeurt. De media zijn er dol op. Het is een aansprekend idee dat we door onderzoek in laboratoria volgens een natuurwetenschappelijk model het mysterie mens kunnen ontrafelen.

Als veel van wat we doen vanuit de hersenen verklaard kan worden, kunnen opvoeders dan niet beter hersenwetenschappers worden? Marjan Slob laat in haar boek Hersenbeest zien waarom dat zeker niet zo is. Zij betoogt dat hersenwetenschappen en geesteswetenschappen elkaar juist zouden moeten versterken. De drijfveer van haar boek is: ‘Kennis willen vergaren en nadenken over onszelf, onze eigen soort’ (p. 0). Op de achterkant van haar boek is ze minder neutraal: ‘Ik heb grote moeite met luidruchtige hersenwetenschappers die in de publieksmedia met “wetenschappelijke onthullingen” komen over hoe mensen “echt” in elkaar zitten.’

Marjan Slob is een essayist en filosoof in de traditie van Montaigne. Getrouw aan zijn essaytraditie meandert zij door de thematiek, van persoonlijke ervaringen, persoonlijke filosofische beschouwingen (zoals haar besef te kunnen ervaren en beschouwen tegelijk) naar ideeën van anderen, van traditionele denkers tot hedendaagse televisiepersoonlijkheden. Hoewel het meanderen de suggestie wekt dat het essay als bij toeval ontstaan is, komt ze in haar epiloog tot een aantal kernachtige beweringen waarin ze zoekt naar mogelijkheden voor een synthese tussen hersenwetenschap en geesteswetenschap. Deze kernbeweringen vormen een aanzet tot wat zij een menstheorie noemt. Door deze stijl neemt zij mij in elk geval moeiteloos mee in haar verhaal. En niet alleen dat, ze zet me op het spoor om me verder te verdiepen in thema’s als vrijheid in relatie tot impulsen, het denken over het zelf en de functie van aandacht.

Stel je voor: je wordt in een apparaat geschoven om beelden te maken van je hersenactiviteiten om te bepalen waar in je hersenen ‘verlegenheid’ zit. Daarbij moet je een gestandaardiseerde taak doen die ‘verlegenheid’ oproept zodat de onderzoekers kunnen zien welke hersengebieden actief zijn. Je wordt leverancier van data, een object zonder eigen ideeën. Althans, de onderzoekers beseffen dat je die hebt, maar nu even niet. Slob laat ons kennismaken met hersenonderzoeker en antropoloog Roepstorff. Aan de hand van zijn beschrijving van onderzoek in een hersenlab laat ze zien dat de suggestie van objectiviteit een valse is. (Roepstoff raakt geïrriteerd doordat hij bij een onderzoek lang moet wachten en besluit tot milde sabotage.) In latere hoofdstukken diept ze de suggestie van objectiviteit nog verder uit en laat ze zien dat het om verschillende talen gaat.

Slob vervolgt met te tonen wat er gebeurt als we de mens ontdoen van iets wat we geest noemen: we worden gereduceerd tot een wezen dat automatisch op prikkels reageert. Vrije wil en keuzes maken zijn ook binnen de geesteswetenschappen niet onproblematisch, maar, zo betoogt ze in navolging van onder andere filosoof William James, we kunnen kiezen welke impuls we aandacht geven. Mensen kunnen naar zichzelf kijken en over zichzelf denken. De geest, zo schrijft ze, staat of valt met het brein, maar is niet het brein. Het brein is materie, een ding, en laat zich op een meer natuurwetenschappelijke manier onderzoeken als het gaat om structuren of oplichtende gebieden bij bepaalde activiteiten. Maar als het gaat om de betekenis die aan dat oplichten van bepaalde gebieden gegeven wordt, speelt taal een grote rol. Stel dat het oplichten in verband wordt gebracht met ‘verlegenheid’, dan maakt het veel uit wat dan als ‘verlegenheid’ gezien wordt. Als ik zeg dat ik me verlegen voel, is dat dan hetzelfde als wat jij voelt als jij zegt dat je je verlegen voelt? En hoe zou dat gevoel dan uitgelokt moeten worden in een experiment? Kortom, meet je wat je denkt dat je meet? ‘Verlegenheid’, maar ook denkprocessen als het plannen van handelen zijn als de kever in het doosje van Wittgenstein: zolang we het doosje niet openmaken, weten we niet of we het over dezelfde kever hebben. We proberen dat met allerlei technieken te benaderen, maar als het om bijvoorbeeld gevoelens gaat kunnen we niet in het hoofd van anderen kijken, niet zonder tussenkomst van taal. Niet voor niets verwijst Slob met haar titel Hersenbeest naar het zoön logon echon van Aristoteles, het woordhebbende dier dat wij zijn (p. 0). En juist over taal is binnen de geesteswetenschappen uitgebreid nagedacht. Geesteswetenschappen bieden tevens een ‘subtiele, goed doordachte taal’ (p. 194) waarvan hersenwetenschappers gebruik zouden moeten maken.

Hoewel Slob geen namen noemt, is haar essay te lezen als een reactie op dat wat Swaab met zijn We zijn ons brein neergezet heeft. Niet voor niets is Slobs ondertitel: ‘Filosoferen over het brein en de menselijke geest.’ Ze laat zien dat de scheiding tussen de werelden van geesteswetenschap en hersenwetenschap beperkend zijn voor beide, maar toch vooral voor de hersenwetenschappen. Uit het essay spreekt frustratie over de geringe mate waarin er naar geesteswetenschappers geluisterd wordt. Ze wil graag tussen beide wetenschappen een brug slaan, als handen van twee kinderen die onder het zand naar elkaar toe proberen te graven. Het prachtige beeld dat Slob hiervoor gebruikt, refererend aan een eigen kinderervaring, roept ook bij mij herinneringen op. Het voorzichtig tasten, ervoor zorgen dat het zand boven je handen en armen niet instort en het blije gevoel als het lukt. Tot zover gaat het beeld van Slob. In mijn herinnering volgt hierna: 1-2-3, je handen eruit trekken en het gangenstelsel in elkaar laten vallen, opnieuw proberen, iets verder van elkaar beginnend, zodat je elkaar maar net kan bereiken. Dat wil ik graag aan Slobs beeld toevoegen. Wetenschap is immers steeds weer opnieuw aftasten en vanuit een ander punt opnieuw bouwen en onderzoeken.

Slob doet een geslaagde poging om tunnels te graven op zoek naar mogelijke verbindingen tussen de fysieke en geestelijke wereld. Het boek is een hart onder de riem voor geesteswetenschappers en dus ook voor pedagogen en pedagogiek. Het laat zien hoe we elkaar kunnen waarderen en hoe we tunnels naar elkaar kunnen graven.


Marjan Slob (2016). Hersenbeest. Essay. Rotterdam: Lemniscaat. ISBN: 9789047708018; 211 pagina’s; € 17,95.

 

Literatuur

Hersenstichting (2016). Kruip in het hoofd van een puber. https://www.hersenstichting.nl/puberhersenen/puberhersenen. Opgehaald 27 juli 2016.

Lamme, V. (2011). De vrije wil bestaat niet. Amsterdam: Bert Bakker.

Swaab, D. (2010). Wij zijn ons brein. Amsterdam: Atlas Contact.



Naar homepage