Pedagogiek
in praktijk

Doe me een deugd. Praktijkboek morele vorming voor de basisschool

Auteurs: Wilma van der Jagt en Pieter Vos
Door: Tom Kroon

te koop op 6B.nl
Voor mij ligt een boekje waar de vrolijkheid van afstraalt. Vanuit een helder blauwe achtergrond, wijde verten suggererend, komt een vijftal zwaaiende kinderen springend en juichend op mij af. Een van de vijf, een meisje, houdt zonder zichtbare moeite een billboard omhoog waarop in grote letters het woordje ‘deugd’ te lezen valt. Het is het de laatste term van de titel van het boek.  
Zo dient het ‘Praktijkboek morele vorming voor de basisschool’ zich aan: opgetogen, kleurrijk, uitnodigend. Het is een product van het Lectoraat Morele Vorming van de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle. Naast beide auteurs hebben een negental “bevlogen” leerkrachten er aan meegewerkt. Een stage lopende student heeft het nodige voorbereidende werk verricht voor het meer theoretische deel van dit boek. Want naast een Praktijkdeel met lesadviezen en oefeningen, die meer dan de helft van de inhoud beslaan, bevat het boek in het slothoofdstuk ‘Achtergrond’ ook paragrafen over wat een deugd precies is, over soorten deugden, over werkvormen en suggesties voor verder lezen. En niet te vergeten: voor wie er nog niet genoeg van heeft worden er in de paragraaf ‘Doe me nog een paar deugden’ zes extra, niet volledig uitgewerkte deugden met beknopte lessuggesties opgesomd. Het boek is verlucht met veel levendige foto’s van kinderen aan de slag en van de negen leerkrachten die hebben meegewerkt.
                                                                                         
De Introductie is kort, het motto van het boek (Mattheüs 7:18) wordt daarin toegelicht, de leerkrachten die de lessen hebben uitgeprobeerd worden genoemd en samen met hun leerlingen bedankt, evenals een paar mensen die de samenstellers hebben geïnspireerd. Dan volgt een korte Leeswijzer en direct daarna het Praktijkdeel met een beknopte algemene inleiding over enkele kenmerken van de deugdethische benadering. Het is verder verdeeld in Onderbouw, Middenbouw en Bovenbouw en voor elke bouw worden drie deugden gepresenteerd. Eerst wordt er iets over de aard van de deugd verteld, daarna volgt een interview met de leerkracht die deze deugd met haar of zijn groep in de experimentele fase uitprobeerde, en elke presentatie wordt afgesloten met uitgewerkte lesideeën voor meerdere lessen. Dan volgt het slothoofdstuk Achtergrond.
 
De deugden die in dit werkboek uitgewerkt aan de orde komen zijn voor de Onderbouw matigheid, eerlijkheid en geduld, voor de Middenbouw naastenliefde, vriendschap en zorgzaamheid en voor de Bovenbouw tolerantie, verantwoordelijkheid en respect. Eerst wordt kort iets verteld wat de deugd aanduidt en gewezen op het belang ervan voor een goed en gelukkig leven. Bij enkele deugden worden mensen genoemd die de deugd op excellente wijze toonden en dus als voorbeeld kunnen worden aangeprezen. Daarna volgt een interview met de leerkracht die er voor koos om rond de door hem verkozen deugd een aantal lessen uit te proberen. Daarin vertellen de leerkrachten iets van hun achtergrond, over hun werk en soms over hun vrije tijd en vooral ook wat de verkozen deugd in hun leven betekent. Bij de lesideeën die dan volgen, wordt opgesomd welk materiaal daarbij nodig is, op welke manier de leerlingen kennis kunnen maken met de betreffende deugd, hoe de gang van de les kan zijn en op welke manier de lessen over de deugd kunnen worden afgesloten.
 
Uit bovenstaande weergave van de inhoud van het boek blijkt de zeer praktisch de inslag. De nadruk valt op suggesties voor lessen. Een leerkracht licht zijn of haar keuze toe waardoor gebruikers geïnspireerd kunnen raken en mogelijk op eigen ideeën gebracht. In de inleiding op de betreffende deugd worden heel veel voorbeelden aangeboden van situaties waar de deugd een rol speelt. Het zijn geen stap voor stap uitgewerkte lessen, er zijn geen minutieus uitgewerkte doelen, noch is er beredeneerde ordening of opbouw van deugden, maar er is wel ruime aandacht voor de ervaringen en inzichten van de docent. Het is een ‘methode’ waar veel overgelaten wordt aan de professionaliteit en creativiteit van de leerkracht. Ook al zou je er overheen lezen (zie blz. 9), dan haal je toch uit de aanpak dat het in deze benadering niet in de eerste plaats gaat om het stellen van regels, maar dat de nadruk ligt op het “benoemen van goed gedrag”. “Dan ontstaat er een positief klimaat in de klas.” Daar is het de samenstellers om begonnen en daar zijn zij mijns inziens in geslaagd.
 
Een enkele vraag wil ik toch wel stellen. Wat opvalt is dat alleen in de Onderbouw twee conditionele deugden (matigheid en geduld) worden besproken, dat de Middenbouw helemaal is gewijd aan drie deugden waarin het empathisch vermogen een grote rol speelt en dat in de Bovenbouw één burgerschapsdeugd (tolerantie) aan de orde wordt gesteld, naast de beide deugden verantwoordelijkheid en respect. Noch de keuze van deze deugden noch hun spreiding over de verschillende bouwen wordt verantwoord. Heeft het lectoraat zich laten leiden door de voorkeuren van meewerkende docenten? Of is er misschien toch een niet vermeld onderzoekje geweest naar de behoefte van bepaalde deugden in de verschillende bouwen?
 
Soms roept de omschrijving van een bepaalde deugd een vraag op. Neem de deugd verantwoordelijkheid. Dat is “de houding van zorg en aandacht voor iets of iemand” (blz. 75)? Ook staat er even verderop terecht dat “verantwoordelijk zijn ook betekent dat je kunt aangesproken worden op wat je doet”. Jammer is echter dat in de uitwerking blijkbaar over het hoofd is gezien dat je ook jezelf voor je daden kunt aanspreken, waardoor ik een verwijzing naar het geweten node mis. Tolerantie wordt omschreven als het accepteren van verschillen in opvattingen of overtuigingen (blz. 65). Maar is het terecht om deze deugd daartoe te beperken? Er zijn toch ook handelingen die jij niet zou doen en die naar jouw overtuiging misschien zelfs geen pas geven, maar die je toch gedoogt?
 
Bij elke beschrijving van een deugd wordt de doctrine van het midden van Aristoteles consequent toegepast. Deze omschrijft in zijn standaardwerk over deugdethiek, de Ethica Nicomachea, dat deugdzame emoties en handelingen pas voortreffelijk zijn indien zij worden ervaren of gedaan “op het juiste ogenblik, om de juiste dingen, tegenover de juiste personen, met de juiste bedoeling en op de juiste manier”. Dit zo omschreven midden, wordt “door de rede bepaald”. Om deze leer is tot op de dag van vandaag veel te doen. Daar gaat het me nu niet om. Wel valt me op dat bij elke omschrijving dit midden meestentijds wordt geïllustreerd in termen van een te veel of een te weinig, maar dat de andere hierboven genoemde condities nagenoeg niet van voorbeelden worden voorzien. Heeft dit een speciale reden?
 
Ten slotte een laatste vraag. De bijbel, zo staat in de introductie te lezen, is een belangrijke bron van inspiratie voor dit boek. “Maar ook wie uit andere bronnen put, kan waarschijnlijk goed uit de voeten met de deugden die we beschrijven”. De kans dat een op deze wijze enthousiast gemaakte lezer bij de deugd naastenliefde schrikt, is groot. Deze blijkt als enige helemaal geen midden te hebben. Deze deugd is “mateloos”, want “Jezus drukt dit uit als Hij zegt dat je zelfs de vijand moet liefhebben”(blz. 39). In het hoofdstuk Achtergrond staat onder andere te lezen dat christelijke denkers aan de klassiek deugden, zoals onder andere door Aristoteles verwoord, drie christelijke deugden toevoegden. Voor Thomas van Aquino waren dat geloof, hoop en liefde. Deze deugden konden niet, zoals wel alle andere morele deugden, door opvoeding of onderwijs noch door ervaring worden verworven, maar werden de individuele mens uit vrije genade door God geschonken. Deze deugden kenden geen midden, want door deze wordt de mens op God gericht en overstijgt hij zichzelf. De vragen die bij mij naar aanleiding van de omschrijving van naastenliefde in deze methode opkomen, liggen nu voor de hand. De eerste is deze: wordt naastenliefde (een deugd die Aristoteles overigens niet noemt) hier gelijkgesteld aan liefde tot God? Als daarbij indirect wordt verwezen naar Mattheüs 5:44, waarom wordt dan bij de deugd vrijgevigheid, een van de niet volledig uitgewerkte deugden, niet verwezen naar bijvoorbeeld Mattheüs 19:21? Iets soortgelijks kan worden gezegd van de deugd rechtvaardigheid. Een verwijzing naar Mattheüs 18:22 ligt daarbij voor de hand. Maar afgezien daarvan kun je je afvragen of je door aan jonge en nog concreet denkende kinderen voor te houden dat deze deugd “onvoorwaardelijk en grenzeloos” (blz. 39) is, je hen niet opzadelt met een onmogelijke opdracht. Dat geldt natuurlijk ook voor volwassenen. Tenzij je aan beide categorieën daarnaast de leer van de Goddelijke genade duidelijk maken kan. Wat mij aangaat is een naastenliefde die ook vijanden omvat, een gebod in eschatologisch perspectief. Dat is een wenkend vergezicht: eenmaal zal het, naar ik hoop, zo wezen.


Naar homepage



Relevante categorieën: