Pedagogiek
in praktijk

Deze dag, een leven. De biografie van Astrid Lindgren

Auteur: Jens Andersen
Door: Gerrit Breeuwsma

Eerlijk gezegd heb ik altijd een beetje een hekel gehad aan Pippi Langkous. Niet helemaal naar eigen tevredenheid trouwens, maar waar ik haar eigenzinnige, vrijgevochten gedrag en ongebreidelde fantasie graag had willen waarderen, vind ik haar doen en laten altijd een tikje hysterisch, haar fantasie op het pathologische af bizar. Wellicht is dit te wijten aan het feit dat ik haar op de verkeerde leeftijd – als adolescent – leerde kennen en dan ook nog in de versie van de televisieserie, waarvan de nagesynchroniseerde stemmetjes voor een pubergemoed maar moeilijk te verdragen waren. Nooit sta je verder af van het kinderlijke dan tijdens je adolescente jaren en Pippi is juist de belichaming van het kinderlijke, in een turboversie welteverstaan, en in principe eeuwigdurend. Om nooit volwassen te hoeven worden moedigt ze haar vriendjes Tommi en Annika aan van haar wonderpilletjes te eten, onder de bezwerende woorden: ‘Nimmer wil ik worden groot.’

De timing mag in mijn geval ongelukkig zijn geweest, dat kun je niet zeggen van het moment waarop Astrid Lindgren (1907-2002) haar in het leven zette, want dat was perfect gekozen. Het eerste Pippi Langkousboek verscheen in 1945 en met de oorlog net achter de rug was de wereld rijp voor Pippi’s lak aan autoriteit. In een van haar avonturen neemt ze het op tegen de domme krachtpatser ‘sterke Adolf’ en dat behoefde geen nadere uitleg.

Het succes van Pippi was overweldigend en maakte Lindgren in één klap tot misschien wel de beroemdste en belangrijkste kinderboekenschrijvers van Europa. De verhalen vonden al gauw een publiek buiten Zweden en tot Lindgrens verrassing lag ook het Duitse publiek snel aan haar voeten. Er werden scholen naar haar genoemd en wetenschappers schreven geleerde verhandelingen over Pippi, wat op zijn minst ironisch was, want van onderwijs en geleerdheid moest zij niet veel hebben; ze wist alles al en de rest was overbodig, anders had ze het wel geweten.

Het is niet verwonderlijk dat Pippi Langkous een grote rol speelt in de mooie biografie over haar leven, geschreven door de Deense biograaf Jens Andersen. Andersen wist met verschillende mensen uit de omgeving van Lindgren te spreken, waaronder dochter Karin Nyman, die als kind de naam Pippi Langkous had bedacht.

Echt jong was Lindgren niet meer toen ze haar successen met de Pippiverhalen behaalde, maar haar schrijverschap had een lange voorgeschiedenis. Geboren in de nabijheid van het Zuid-Zweedse Vimmerby groeide ze op, op de boerderij van haar ouders; ze had er een gelukkige jeugd en hield van het leven op het platteland. Veel van de ervaringen uit die tijd vinden later hun weg in haar verhalen. Als dertienjarige schrijft Astrid een schoolopstel dat in de lokale krant – Vimmerby Tidning – wordt geplaatst. Het is bij dezelfde krant dat ze als achttienjarige haar eerste baantje krijgt als journaliste in opleiding. Met hoofdredacteur Blomberg krijgt ze een relatie en al gauw raakt ze zwanger. Ze verbreekt de verhouding, maar besluit het kind te houden en verhuist naar Stockholm. Zoon Lasse wordt in het geheim in Kopenhagen geboren, waarna hij enkele jaren in een pleeggezin verblijft. Na drie jaar haalt ze hem terug naar Stockholm en moet ze nu een leven leiden als alleenstaande moeder. Ze realiseert zich hoe lastig het is de band tussen moeder en kind weer op te pakken en beseft hoe moeilijk Lasse het moet hebben gehad. Iedereen denkt dat kinderen zich gemakkelijk aanpassen, schrijft ze, maar dat is een misverstand: ‘Ze leggen zich alleen maar neer bij de overmacht.’

Astrid houdt ondertussen de ontwikkeling en uitspraken van Lasse bij in een huishoudboekje. Later zal ze hetzelfde doen bij dochter Karin en veel van haar observaties duiken later op in haar boeken. Eind jaren dertig krijgt ze een relatie met Sture Lindgren, met wie ze trouwt en wiens naam ze aanneemt. Als Karin wordt geboren, stopt ze enkele jaren met werken. In die periode begint ze ook met het schrijven van vaak nog traditionele sprookjes, zonder artistieke pretenties. Lindgren doet ze later af als haar ‘jeugdzonde’.

Lindgren maakt in de jaren dertig ook kennis met de kinderpsychologie van die tijd. Ze raakt geïnteresseerd in de experimenten van de behaviorist John B. Watson en zijn onderzoek naar het ontstaan van angst bij kinderen. Zijn advies om kinderen niet te zoenen en te knuffelen neemt ze echter niet ter harte, wel ziet ze de waarde van de observaties van haar eigen kinderen er door bevestigd.

Tijdens de oorlog werkt ze voor de Postcontrole van de Zweedse Algemene Veiligheidsdienst, met als taak de briefpost te censureren, zodat er geen informatie zou worden verspreid die de neutraliteit van Zweden op het spel kon zetten. In diezelfde tijd houdt ze een oorlogsdagboek bij waarin ze haar zorgen over de politieke verwikkelingen opschrijft, afgewisseld met notities over haar thuissituatie. In de oorlogsjaren begint ze ook met het schrijven over Pippi, waarna met het succes van de verhalen haar schrijverschap definitief gevestigd wordt. Het is net alsof ze nu ineens de vrijheid heeft om te schrijven zoals ze dat wil en in de jaren die volgen verschijnen er met grote regelmaat titels die nu allemaal nog tot de favorieten van duizenden kinderen behoren. Lange tijd werkt ze ernaast, op de uitgeverij waar ook haar boeken verschijnen.

Lindgren ontwikkelt zich, hoe bescheiden haar persoonlijkheid ook is, tot een fenomeen en belichaamt niet alleen de kinderliteratuur, maar haar werk staat ook voor een pedagogiek waarin het kind de maat der dingen is. Volwassenen hebben er moeite mee om het kind met rust te laten en daarom moet de vrije ruimte van kinderen gekoesterd worden. Literatuur en lezen ziet Lindgren als een ‘volwassenenvrije ruimte’ voor kinderen en in die ruimte kunnen kinderen alles aan: schrik, spanning, zelfs de dood. Kinderen, zo meent ze, zijn niet bang voor de dood, maar voor de eenzaamheid. Het is de thematiek van de eenzaamheid van kinderen die als een rode draad door haar verhalen loopt.

Ook Pippi is in essentie een eenzaam kind. Alleen gelaten door haar overleden moeder en haar vader die piraat is, is ze feitelijk een wees. Ze heeft in Tommi en Annika wel vriendjes, die haar benijden om alles wat ze durft, maar uiteindelijk zullen ze haar verlaten, domweg omdat ze ouder worden en dus volwassen. En daar zit haar achilleshiel: Pippi is veroordeeld tot haar kinderlijke status. De Deense schrijfster Suzanne Brøgger heeft ooit over Pippi Langkous gezegd dat het niet mogelijk is om volwassen met haar te worden: ‘Ze heeft niet het vermogen te veranderen.’

Als Astrid Lindgren in 2002 komt te overlijden, trekken drommen Stockholmers langs haar adres om bloemen te leggen en overal in de wereld wordt er gerouwd. Jens Andersen is er in zijn biografie goed in geslaagd het gemis om Lindgren voelbaar te maken. Misschien dat ik na lezing van de biografie nog steeds een klein beetje een hekel heb aan Pippi, maar van Astrid Lindgren ben ik gaan houden.

 

Gerrit Breeuwsma is verbonden aan de vakgroep Ontwikkelingspsychologie van de Rijksuniversiteit Groningen.

 

Jens Andersen (2016). Deze dag, een leven. De biografie van Astrid Lindgren. Amsterdam: Uitgeverij Ploegsma. ISBN: 9789021676548; 465 pagina’s; € 35,-.



Naar homepage