Gert Biesta presenteert Het prachtige risico van onderwijs als vervolg op zijn vorige publicaties over goed onderwijs in democratisch perspectief, en hoe contraproductief de huidige ‘meetcultuur’ daarvoor is. Ook in dit nieuwe boek bekritiseert hij deze beleidscultuur die leeropbrengsten wil verzekeren, via (evidence-based) methoden die gegarandeerd hetzelfde resultaat zouden opleveren ongeacht de leraar en leerlingen in kwestie. Zo wordt onderwijs een machine die leerlingen bewerkt om te voldoen aan vooraf gestelde eisen, voorgesteld als vereisten voor maatschappelijke participatie. Biesta analyseert dat het vooral eisen zijn van concurrerende grootmachten die hun winsten voortdurend willen opjagen; daarvoor moet iedereen levenslang doorleren, om flexibel inzetbaar te blijven.
De leer-en-meetcultuur sluit pervers aan op mooie vertogen over het belang van en het recht op individuele ontwikkeling van elk mens. Maar intussen gaat het niet meer om een recht, maar om een plicht. Om in de wereld mee te mogen tellen moeten we ons constant laten doormeten op onze competentievorderingen, zonder ons ermee te kunnen bemoeien wat we leren en waartoe. Voor het democratisch perspectief is dat funest. Onderwijs zou juist een plek moeten zijn waar ieder zich een oordeel kan vormen over wat hij van belang vindt om in de wereld te doen, en te bedenken hoe daarmee zo goed mogelijk aan de slag te gaan. Dan leren we íets, en we leren óver iets om het zo goed mogelijk te kunnen doen; en dan willen we ook nagaan (nadenkend, evaluerend) wat daarvan terechtkomt. Dat wij ons daarbij ontwikkelen, is een middel. Maar nu worden alleen wijzelf gemeten (op onze ontwikkeling) als middel in andermans bestier.
Hoe moeten wij ons daar nu weer uit emanciperen? En wat betekent dat voor een visie op goed, democratisch onderwijs? En wat is de rol van leraren hierin: kun je onderwijzen in emancipatie, of is dat een contradictie?
Deze en andere vragen behandelt Biesta in zijn nieuwe boek met als hoofdthema: de ‘zwakke kracht’ van onderwijs. ‘Zwak’, omdat onderwijs niet als een machine geheide resultaten kan opleveren. Althans, voor zover dat kan, levert het geen goed onderwijs op. Als leerlingen en leraren de ruimte krijgen om zelf oordelen te vormen en daarmee invloed uit te oefenen op de inhoud van hun (onderwijs)activiteiten, dan zijn de uitkomsten daarvan immers niet te voorspellen; je hebt het maar deels in de hand. Dat is een risico, maar juist daarin ligt de onderwijspedagogische kracht – vandaar de titel ‘Het prachtige risico van onderwijs’.
Zoals altijd diept Biesta zijn vragen uit via een scala aan filosofische beschouwingen, schakelend tussen eminenties van Socrates tot Dewey, Ahrendt, Levinas, Foucault, Derrida, Rancière en vele anderen. Hij begint met twee interpretaties van het scheppingsverhaal. In de ene gooit God-almachtig de schepsels die niet aan zijn eisen voldoen eruit. In de andere kon hij (niet almachtig) niet voorzien wat er bij het scheppen zou misgaan, maar inspireert hij ons wel met zijn wijsheid om niet hopeloos in het puin te blijven zitten.
De volgende hoofdstukken gaan over communicatie, leren, democratie, emancipatie en lesgeven. Dat levert allerlei gedachten op over de zwakke kracht, maar een consistent betoog zit er (nog?) niet in. Dat was aanvankelijk wel zijn ambitie, zegt Biesta in het voorwoord, maar in zijn gesprek met al die filosofen pakte het anders uit: net zoals dat bij het prachtige risico van onderwijs kan gebeuren. Als lezer concludeer ik dat hij nog vooral het gedachtegoed uit zijn vorige boeken opnieuw verteld heeft, wat onverminderd de moeite waard is, maar dat hij daarbij nog niet aan echte uitwerking van zijn nieuwe thema toekwam. Wel duidelijk is waarom het boek mede (uit het Engels) vertaald is door René Kneyber, een van de voormannen van de huidige emancipatiebeweging van leraren: Biesta schrijft over hun onvervangbare waarde, vooral in het licht van ‘subjectificatie’ als een van de doeldomeinen van onderwijs, tezamen met kwalificatie en socialisatie.
Biesta’s begrip ‘subjectificatie’ gaat over de emancipatie en vrijheid van mensen als handelende en verantwoordelijke subjecten. Uit democratisch oogpunt is het van belang dat elk mens, als uniek wezen, daar een eigen invulling aan kan geven. Maar juist daarom moeten mensen collectief uitmaken wat wenselijk is om samen in de wereld te kunnen verkeren: in al onze pluraliteit. Deze existentiële en ethische kwestie is niet alleen iets voor volwassenen (hierover gaat Biesta in discussie met Hannah Ahrendt), maar ook voor kinderen: in de kindertijd speelt die kwestie net zo hard, en volwassenen zijn er bepaald niet beter tegen opgewassen.
Subjectificatie is een activiteit van mensen die communiceren over wat zij van belang vinden. Onderwijzers zijn onvervangbaar door boeken of internet, omdat zij leerlingen kunnen inspireren met hun persoonlijke oordelen, waarom zij iets belangrijk vinden om te doen en je erin te verdiepen. Zij hebben dat potentieel vanwege hun ervaringen, en daardoor verworven inzichten. Maar (het risico:) ze kunnen nooit garanderen of en hoe dat aanslaat bij leerlingen; daarvoor zijn er in mensenlevens te veel verschillende factoren in het spel. De onderwijspedagogische kunst is te kunnen beoordelen wanneer en hoe die vlam de meeste kans heeft om over te slaan. Zo kunnen onderwijzers ook het nodige gezag toegekend krijgen door leerlingen, in plaats van ze via hun machtspositie onder de duim te houden. In zijn slothoofdstuk bespiegelt Biesta over de vraag hoe onderwijzers deze onderwijspedagogische virtuositeit kunnen ontwikkelen: door eigen ervaring, door met collega’s ervaringen te delen, en te werken met levensgeschiedenissen van ervaren leraren.
Wat Biesta zich bij dit laatste voorstelt, weet ik niet. Maar mij lijkt het een goed idee om ervaringen en publicaties te bespreken van allerlei onderwijsvernieuwers uit heden en verleden, inclusief de discussies daarover. Je ziet dan hoe mensen op kleine schaal initiatieven ondernemen die blaken van Biesta’s zwakke kracht, maar die verwateren en zelfs in hun tegendeel verkeren als ze het ‘succes’ hebben om grootschaliger te worden overgenomen (zoals het vermaledijde Studiehuis, en het ‘competentiegericht leren’). Of dat bloeiende vernieuwingsscholen onbedoeld vaak een blanke subcultuur aantrekken – hoewel dat ook niet te voorspellen is, soms lukt het wel om ‘pluraler’ te worden. Onderwijspraktijken zoals die Biesta voor ogen heeft, lijken zich altijd in de marge af te spelen, maar ze blijven naast de mainstream wel constant opduiken. Ik zou Biesta graag zien analyseren wat dat zegt over het prachtige risico van de zwakke kracht.
Biesta, G.J.J. (2015). Het prachtige risico van onderwijs. Culemborg: Uitgeverij Phronese.
(Biesta, G.J.J. (2014). The beautiful risk of education. Boulder, Co: Paradigm Publishers.)