Voor PiP 103 (juni ’18) schreef Loes Nijland het artikel ‘De aangeleerde hulpeloosheid van de bijlesgeneratie’, naar aanleiding van het boek van Louise Elffers ‘De bijlesgeneratie. Opkomst van de onderwijscompetitie’ (Amsterdam: AUP, 2018). In PiP 104 (september) verscheen een repliek van Louise Elffers op het artikel van Loes Nijland, gevolgd door een dupliek van Loes Nijland. Louise Elffers wilde nog graag reageren op deze dupliek. Omdat voor deze voortgaande discussie in de papieren PiP geen ruimte meer was, hebben we haar reactie hieronder opgenomen.
Mijn boek presenteert een analyse van de opkomst van de onderwijscompetitie in Nederland en de wijze waarop die competitie uitmondt in een groeiend gebruik van bijlessen. Mijn boek is geschreven op basis van de bronnen die op dit moment voorhanden zijn. Ik heb op basis van die bronnen een analyse gemaakt en die analyse presenteer ik in mijn boek, waarbij ik oproep om het gesprek met elkaar voort te zetten. Het is immers evident dat er over dit onderwerp nog veel meer valt te zeggen en onderzoeken dan wat ik in mijn boek op basis van de huidige stand van de kennis heb kunnen beschrijven.
Waar ik over viel, is de stelling dat ik mijn boek zou hebben geschreven zonder ooit maar één keer met betrokkenen uit het schaduwonderwijs te spreken. Als onderzoeker zoek ik actief de dialoog met betrokkenen uit het veld (leraren, schooldirecteuren, beleidsmakers, aanbieders van bijlessen en huiswerkbegeleiding etc.), waarbij ik mijn analyses regelmatig voorleg: dit is wat ik zie, herkennen jullie dat, of zien jullie in je praktijk iets anders? Zo’n dialoog is overigens iets anders dan het uitvoeren van nieuw empirisch onderzoek naar opvattingen of ervaringen in de schaduwonderwijsbranche, waarbij op gestructureerde wijze data worden verzameld en geanalyseerd. Mijn boek is geen verslag van dergelijk onderzoek en pretendeert dat ook niet te zijn. De citaten waarnaar Loes Nijland verwijst, komen uit krantenartikelen of beschikbare (!) onderzoeksrapporten, en dienen ter illustratie van het verhaal. Ze worden ook als zodanig gepresenteerd in het boek, in aparte kaders, en de bron van deze citaten wordt uiteraard achterin in het boek vermeld.
Ik benoem in mijn boek op verschillende punten het gebrek aan onderzoeksgegevens, waardoor sommige belangrijke vragen vooralsnog onbeantwoord moeten blijven. Gelukkig staat de wetenschap niet stil. Ik heb mij de afgelopen jaren hard gemaakt voor aandacht voor schaduwonderwijs op de onderzoeksagenda’s van landelijke subsidiegevers. Daardoor kunnen we op dit moment bijvoorbeeld werken aan mooi nieuw onderzoek naar schaduwonderwijs in nauwe samenwerking met aanbieders (ja, echt waar!). Ik ben het namelijk helemaal eens met Loes Nijland dat het belangrijk is om perspectieven uit de praktijk actief te betrekken in onderwijsonderzoek. Praktijkpartners vormen niet alleen een databron in empirisch onderzoek, maar bieden ook waardevolle input bij het formuleren van relevante onderzoeksvragen en bij de interpretatie die we aan bestaande data geven. Ik blijf dan ook benadrukken dat de aanvullingen en kritische kanttekeningen van Loes Nijland welkom zijn.
Louise Elffers, Universiteit van Amsterdam
Repliek op ‘De aangeleerde hulpeloosheid van de bijlesgeneratie’ (in PiP 103)
Leuk dat er in het juninummer van PiP aandacht is besteed aan mijn boek De bijlesgeneratie, dat immers eindigt met een oproep het gesprek over dit belangrijke onderwerp met betrokkenen binnen en buiten het onderwijs voort te zetten. Die handschoen heeft Loes Nijland opgepakt door in reactie op mijn boek haar eigen ervaringen en visie op de opkomst van schaduwonderwijs te beschrijven. Zij stelt dat ouders in toenemende mate taken uitbesteden aan het schaduwonderwijs en daarmee ‘aangeleerde hulpeloosheid’ bij hun kinderen bewerkstelligen. Een analyse die overigens wel degelijk in mijn boek aan de orde komt. Ik beschrijf hoe tweeverdieners de begeleiding van hun kinderen steeds meer uitbesteden aan betaalde diensten. Bovendien benoem ik de zorg dat de bijlesgeneratie te weinig zelfstandig leert opereren, waardoor zij in de problemen kunnen komen in vervolgonderwijs en werk. Of dat betekent dat ouders hun verantwoordelijkheid te veel afschuiven en vergeten waar hun eigen taak ligt, zoals Loes Nijland stelt, kan de wetenschap echter moeilijk vaststellen. Dat is veeleer een normatieve vraag, die ik als onderzoeker op basis van de beschikbare data in mijn boek niet kan beantwoorden.
Om daarom zonder blikken of blozen te concluderen dat ik mijn boek heb geschreven ‘zonder ook maar één partij uit [het schaduwonderwijs] te hebben gesproken,’ is onbegrijpelijk en onheus en wil ik bij dezen graag rechtgezet hebben. Als onderzoeker sprak en spreek ik talloze medewerkers uit deze branche. We werken in meerjarige onderzoeksprojecten met elkaar samen en de ervaringen van aanbieders van schaduwonderwijs vormen in mijn werk vanzelfsprekend een belangrijke bron. Het hoofdstuk over schaduwonderwijs opent nota bene met een quote van een aanbieder van huiswerkbegeleiding. Verderop in het hoofdstuk komt onder meer een bijlesdocent aan het woord die stelt dat zij werk heeft omdat scholen (en dus niet ouders) tekortschieten. Dat Loes Nijland daar vanuit haar ervaringen een ander perspectief tegenover wil stellen, is bijzonder welkom. Zulke bijdragen helpen om samen verder te denken over de oorzaken en gevolgen van het toenemend gebruik van schaduwonderwijs. Dat je je eigen ervaringen of visie niet exact terugleest in een boek, betekent echter niet dat een gehele beroepsgroep is genegeerd.
Louise Elffers, Universiteit van Amsterdam
Dupliek
Het is mooi dat er door Louise Elffers in haar boek serieus aandacht aan het schaduwonderwijs wordt besteed. De oproep aan stakeholders om verder te discussiëren was dan ook zeer welkom. Daarom is het vreemd dat zij in haar repliek op mijn artikel de inbreng van de branche zelf opnieuw lijkt te willen negeren. Ik heb in mijn artikel het schaduwonderwijs van binnenuit belicht. Dat gezichtspunt kan en mag mijns inziens in een wetenschappelijke verhandeling over schaduwonderwijs niet ontbreken. Louise Elffers zegt wel dat de ervaringen van aanbieders van schaduwonderwijs in haar werk vanzelfsprekend een belangrijke bron vormen, maar in de bronvermelding van De bijlesgeneratie komt ze niet verder dan twee citaten uit krantenartikelen en verwijzingen naar afstudeerscripties, waarin alleen docenten en ouders geïnterviewd zijn.
Mijn herhaaldelijk gestaafde observatie van binnenuit, dat de opkomst van het schaduwonderwijs niet los gezien kan worden van de opvoedkundige rol van ouders, legt Elffers naast zich neer als een normatieve vraag, die zij als onderzoeker op basis van de beschikbare data niet kan beantwoorden. Het consulteren van bedrijven in een branche echter, zo weet ik uit mijn eerdere onderzoekcarrière in het bedrijfsleven, levert nu eenmaal onverwachte extra visies op. In dit geval dat ouders de effectiviteit van het (schaduw)onderwijs ondermijnen, doordat zij de vaardigheden en inspanningen die hun kinderen voor schoolsucces moeten leveren, net als die kinderen zelf, te veel gevraagd vinden. Zo’n gezichtspunt naast je neerleggen is het negeren van de dynamiek in een bedrijfstak.
Loes Nijland, Orthopedagogisch Centrum Het Kabinet