Pedagogiek
in praktijk

Aan het werk met Hannah Arendt

Auteur: Joop Berding (red.)
Door: Peter van der Doef

In het boek Aan het werk met Hannah Arendt wordt betoogd dat opvoeding en onderwijs vandaag de dag veelal worden gezien als instrumenteel handelen. Dat wil zeggen als handelen waarbij middelen worden ingezet om doelen te bereiken. Hier is uiteraard niets mis mee, zij het dat de sociale context waarbinnen middelen worden ingezet om doelen te bereiken gecompliceerder en pedagogisch interessanter is dan het model van een middel-doelschema ons wil doen geloven. De gecompliceerde werkelijkheid die onderwijs, zorg en sociaal werk kunnen zijn wordt in dit boek uitvoerig besproken vanuit de filosofie van Hannah Arendt (1906-1975). Arendt onderscheidt drie menselijke activiteiten: mensen kunnen actief zijn op het gebied van arbeiden, werken en handelen. Arbeid is nodig om te (over)leven, we moeten arbeid leveren om bijvoorbeeld voedsel te verkrijgen. Bij werken moeten we denken aan het maken van dingen zoals een stoel of een computer. Handelen heeft betrekking op de discussies die nodig zijn om ons sociale leven in te richten, bijvoorbeeld vanuit de vraag of computers niet te zeer bepalend zijn voor ons sociale leven.

Met het handelen betreden we volgens Arendt het rijk van de vrijheid en wel de vrije discussie die nodig is om over sociale zaken overeenstemming te bereiken. Bij arbeiden en werken is minder sprake van vrijheid. Arbeiden staat in het teken van noodzakelijkheid, de noodzaak voedsel te bereiden, het huishouden te doen en dergelijke. Bij werken kunnen meer keuzes worden gemaakt, afhankelijk van het voorwerp dat men wil ontwerpen. In het handelen wordt de meeste vrijheid gerealiseerd en toont zich ook de politieke dimensie van het bestaan, die door Arendt breed wordt opgevat, namelijk alles wat nodig is om tot overleg en overeenstemming te komen over de inrichting van de sociale ruimte van mensen. Vanuit een handelingsperspectief wordt het unieke benadrukt van ieder individu en van iedere nieuwe situatie die om overleg vraagt. Dit noemt Arendt het principe van pluraliteit. Ook het vermogen van de mens om steeds iets nieuws te beginnen, staat centraal in Arendts handelingstheorie. Dit laatste wordt het principe van nataliteit genoemd. Pluraliteit en nataliteit vormen samen de twee kernbegrippen van Arendts theorie.

Het vereist moed om zich zoals Hannah Arendt uit te spreken over sociale kwesties. Ze heeft dit aan den lijve ervaren door tegen staatsinterventie te pleiten, toen in 1957 in de Verenigde Staten onder begeleiding van gewapende soldaten blanke (of moeten we tegenwoordig zeggen ‘witte’?) middelbare scholen gedwongen werden zich open te stellen voor zwarte leerlingen. In de wereld van de zwarte burgerrechten werd haar deze stellingname niet in dank afgenomen. Ook riep haar karakterisering van nazimisdadiger Adolf Eichmann als een gedachteloze bureaucraat in plaats van als een onmenselijk monster een storm van verontwaardiging op die tot op de dag van vandaag voortduurt. Beroemd en berucht is haar typering geworden van de nazi-bureaucratie als de ‘banaliteit van het kwaad’. In het boek Aan het werk met Hannah Arendt wordt in deze discussies geen stelling genomen. De discussies dienen vooral als voorbeeld van de macht van het woord en de kracht van vrije meningsuiting.

Het boek geeft een breed zicht op de macht en de kracht van vrije meningsuiting voor de sociale bewustwording van leerlingen en leerkrachten in het onderwijs en van cliënten en hulpverleners in de zorg en het sociaal werk. Redacteur Joop Berding schrijft een inleidend hoofdstuk, een nawoord en gaat in gesprek over het belang dat hij hecht aan de theorie van Hannah Arendt. In het deel over onderwijs maakt Wouter Pols duidelijk dat het opvoedingsmilieu van de school verschilt van dat van het gezin doordat de school een publieke ruimte vormt en in het gezin het private, intieme overheerst. In de openbaarheid van de kring op school vertellen kinderen wat ze in het weekend hebben meegemaakt en worden daarmee subjecten die zich durven wagen op het minitoneel van de wereld dat de school kan zijn. Samen met Berding buigt Pols zich ook over de vraag waarom het gezag uit opvoeding en onderwijs is verdwenen en hoe dit weer kan worden hersteld. Volgens Arendt berust gezag op de verantwoordelijkheid die de opvoeder voor de wereld neemt of wordt toegestaan te nemen. In onze protocollaire samenleving wordt de leraar of opvoeder veel verantwoordelijkheid in naam van de wetenschap ontzegd. Onderwijs is methodegebonden en maakt dat leerlingen op zoek gaan naar het juiste antwoord volgens een methode in plaats van te discussiëren over verschillende perspectieven op en mogelijkheden van onderwijsleersituaties. Leerlingen en leerkrachten moeten leren denken, betoogt Monique Leigraaf. Volgens Arendt is denken vooral een vermogen om zaken te bezien vanuit het standpunt van een ander. Eichmann en Socrates worden door Leigraaf tegenover elkaar geplaatst. Bij Eichmann ontbreekt het denken, Socrates is een en al denken. Juist wanneer de ander een vluchteling is, kan een cultuur volgens Hanke Drop zijn kracht bewijzen door de ander niet te bestempelen tot een paria, een verschoppeling, maar als een volwaardige deelnemer op te nemen in de eigen cultuur.

In het deel over zorg en sociaal werk levert Gregor Niedlich kritiek op het sociale redzaamheidsmodel van de ‘Eigen kracht’-beweging. De krachtige burger staat hierin volgens hem te veel model voor de zwakkere, die het vaak aan (het organiseren van) eigen kracht ontbreekt. Ook organisaties zelf moeten volgens Meralda Slager kritisch bekeken worden met betrekking tot de ruimte die ze medewerkers bieden om bij te dragen aan betekenisgeving. Betekenisgeving komt tot uiting in vaak gewone vragen die in beleidsrapporten worden weggeretoucheerd, maar volgens Slager in feite de ‘banaliteit van het goede’ uitmaken en inspiratie kunnen bieden voor nieuwe ontwikkelingen. Mieke Moor spitst deze gedachten toe op de situatie van een verpleeghuis. Het boek besluit met een kritische bijdrage van Richard de Brabander en Tina Rahimy, die een uitwerking geven van mogelijke antwoorden op de heel concrete vraag of een 90-jarige inwoner een vergoeding moet krijgen voor een traplift. Zij stellen kritische vragen over het misschien wat al te scherpe onderscheid dat Hannah Arendt maakt tussen de drie menselijke activiteiten arbeiden, werken en handelen en over de beperkte ruimte voor lichamelijkheid die er volgens de Italiaanse filosoof Agamben is binnen haar theorie. Deze kritiek biedt nieuwe perspectieven voor een verdere uitwerking van de theorie van Hannah Arendt.

 

Berding, J. (2017) (red.). Aan het werk met Hannah Arendt. Leusden: ISVW uitgevers. ISBN 9789492538192; 224 pagina’s; € 19,95.



Naar homepage