Van veel ontwikkelingstheorieën kan gemakkelijk gedemonstreerd worden dat ze WEIRD en niet WILD zijn. De auteurs van het hier geciteerde artikel (in druk) bespreken twee belangrijke theorieën: de shared intentionality theorie en de attachmenttheorie. De shared intentionality theorie beschrijft het unieke menselijke ontwikkelingsproces van de sociale cognitie. De twee belangrijkste bouwstenen van dit proces zijn het delen van emoties in zogenoemde protoconversaties (uitwisseling van emoties en vocalisaties) en daarnaast de zogenoemde ‘joint attention’. Het idee van protoconversaties is gebaseerd op een afstandelijke westerse opvoedingsstijl, terwijl in het grootste deel van de wereld sprake is van een nabije (proximale) opvoedingsstijl. Dat laatste houdt in dat de nadruk ligt op fysieke nabijheid en tactiele communicatie. De omgang met baby’s of peuters is daarbij veel minder verbaal van aard en trouwens ook veel minder dyadisch (tweepersoons). Talloze voorbeelden uit non-westerse culturen tonen dat moeders exclusieve aandacht van hun kind ontmoedigen; ze willen nadrukkelij k aandacht van hun kinderen voor andere volwassenen in hun omgeving. Om kort te gaan: protoconversatie is een WEIRD concept en de shared intentionality theorie is non-inclusief, ofwel deze overgeneraliseert WEIRD researchbevindingen. Dat geldt evenzeer voor de rol van de zogenoemde ‘joint attention’. De auteurs laten zien dat de hiermee bedoelde uitwisseling van aandacht tussen ouders en jonge kinderen exclusief is voor kinderen uit de middenklasse van tweeoudergezinnen die hoogopgeleid zijn en uit stedelijke omgevingen komen. Ze laten zien dat we daarmee spreken over 5 tot 10% van de wereldbevolking.
Uitgebreide kritiek op de aannames van de attachmenttheorie (hechtingstheorie) leidt tot vergelijkbare conclusies. Een interessante eerste kritiek is die van Keller, die zich al jaren kritisch uitlaat over deze theorie. Bowlby, de grondlegger, meende dat kinderen om evolutionaire redenen wereldwijd altijd een veiligheid biedende hechtingsfiguur nodig hebben. Keller wijst erop dat dit berust op een verkeerde interpretatie van de evolutietheorie. Het gaat evolutionair om aanpassing aan de lokale context, met uitsluiting van universele oplossingen. Keller laat verder zien dat de attachmenttheorie ervan uitgaat dat het uiteindelijke doel is dat het kind zelfstandig en onafhankelijk wordt, en dat is nu juist niet het aanpassingsmodel van heel veel non-WEIRD gemeenschappen. Haar conclusie is dan ook dat de attachmenttheorie gaat over emotionele banden in nucleaire gezinnen, typisch voor kinderen in westerse, middeninkomensgezinnen, en geen aanspraak kan maken op universaliteit.
Lees hier het artikel of de complete PIP via Pedagogiek Digitaal of word abonnee.