Pedagogiek
in praktijk

Thema Burgerschap: Interview met Micha de Winter

De Winter speelde een belangrijke rol bij de introductie van burgerschapsvorming in het pedagogisch denken in Nederland. Daarom mocht een interview met hem in het themanummer Burgerschap niet ontbreken!

Bas Levering


Hoe ben je eigenlijk met het thema burgerschap in aanraking gekomen? Ik kan me het verschijnen van het boek Kinderen als medeburgers in 1995 natuurlijk nog goed herinneren, maar…
In het begin van de jaren negentig ben ik in de jury van Predikaat Jeugdstad terechtgekomen. Het ging om de keuze van de kindvriendelijkste stad van Nederland. Ton Beekman was voorzitter en verder zaten er mensen in met een grote diversiteit aan disciplines, zoals sociaal-geografen die zich met ruimtelijke planning bezig hielden. Tijdens onze werkbezoeken kwam ik een enorme stoet van goedwillende mensen tegen die allerlei dingen voor kinderen bedachten. Architecten die van alles verzonnen waarvan zij dachten dat het kindvriendelijk was. Het was één grote stortvloed van kindvriendelijkheid, maar wat mij opviel, was dat er geen kind in voorkwam. We maakten presentaties mee van hangplekkenplannen tot verkeerscirculatieplannen. En als ik dan vroeg wat de kinderen van de plannen vonden, bleken ze daarvan geen idee te hebben. Dat kunnen we ons nu natuurlijk absoluut niet meer voorstellen. Ik ben toen gaan nadenken over het thema kinderparticipatie en werd sterk geïnspireerd door het werk van de New Yorkse hoogleraar Roger Hart. In een boekje dat hij voor Unicef had geschreven, koppelde hij kinderparticipatie aan democratie en daar werd dus de verbinding met burgerschap gelegd. Zelf had ik eind jaren tachtig de overstap gemaakt van de ontwikkelingspsychologie naar de Algemene Sociale Wetenschappen, waar hoogleraren als Hans Adriaansens, Brian Turner en John Shotter een grote nadruk legden op burgerschap. Daar werd in de psychologie helemaal geen aandacht aan besteed. In 2000 ben ik lid geworden van de RMO (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling), waaraan ook Adriaansens verbonden was. Burgerschap was daar echt tot centraal thema gemaakt. In Kinderen als medeburgers ging het nog voornamelijk over participatie, waarbij het idee van de bijdrage aan de democratische vorming een van de pijlers was. Later heb ik de scope verbreed in de richting van politieke wetenschappers als Herman van Gunsteren en kwam ik in aanraking met het werk van Amy Gutman en Martha Nussbaum.

Wanneer ben je voor je gevoel pedagoog geworden? De toespraak van de rector-magnificus bij de uitreiking van de koninklijke onderscheiding was niet alleen een lofzang op jou als pedagoog maar ook op de manier waarop je het vak bedrijft.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik dat heb moeten naluisteren. Tijdens de ceremonie is het verhaal voor een groot deel langs me heen gegaan. Op een goed moment ben ik na een conflict overgegaan van Algemene Sociale Wetenschappen naar pedagogiek, dus dat zou je als het formele moment kunnen duiden, maar voor mijn gevoel ben ik altijd pedagoog geweest. In de Utrechtse ontwikkelingspsychologie van de jaren tachtig bedreven we eigenlijk een soort pedagogiek. We vonden de sociale context van ontwikkeling erg belangrijk, en we schuwden normatieve kwesties rond opvoeding en ontwikkeling absoluut niet. Mijn proefschrift Het voorspelbare kind, dat over het vroeg opsporen van allerlei problemen ging, was niet louter empirisch, maar ook heel duidelijk normatief. Ik wilde echt een statement maken over het feit dat er slechte en gevaarlijke kanten zaten aan de kolonisering van de kinderwereld en het ouderschap door de wetenschap.

Wanneer is het idee van de pedagogische civil society opgekomen?
De RMO heeft een heel belangrijke rol gespeeld in dat verhaal. Ik ben lang verbonden geweest aan de Raad en heb er heel veel geleerd. Het is een zeer inspirerende interdisciplinaire omgeving met bestuurskundigen, economen en juristen. Kortom het is ver weg van het smallere wetenschappelijke denken. Het begrip civil society kende ik vanuit een algemene intellectuele belangstelling, maar had ik nog nooit op mijn werk betrokken. Omdat ik bij de RMO met allerlei projecten bezig was, ontstond die verbinding eigenlijk van zelf. Als centrale gedachte werd de democratische driehoek van Zijderveld gebruikt: staat, markt en burgers. De analyse was dat de macht van de staat en de markt zo groot geworden was dat de burger zo’n beetje naar de achtergrond verdwenen was. Ik ben toen de vraag ‘Waar zijn de burgers gebleven?’ gaan betrekken op onze pedagogische thema’s: hoe zit dat eigenlijk in het geval van de opvoeding? Op het gebied van de opvoeding doen mensen steeds meer een beroep op professionals, als ze niet meer het gevoel hebben dat ze op allerlei terreinen aan de touwtjes trekken – dat heb ik bij de RMO leren inzien. Als je de professionalisering en medicalisering terug wil dringen, moet je dus terug naar de sociale netwerken. Het mooie was dat de RMO een podium bood om vragen die je als wetenschapper stelt ook daadwerkelijk in beleid te kunnen vertalen. Daar horen soms ook nieuwe taal en nieuwe concepten bij. In het begrip pedagogische civil society kwamen wat mij betreft heel veel zaken bij elkaar. Het kwam erop neer dat het versterken van burgerschap en participatie een bijdrage kon leveren aan het terugdringen van medicalisering en professionalisering. Dat was de gedachtegang. Het werd een serie van RMO-adviezen, die ik natuurlijk samen met anderen heb gemaakt. Ik herinner me de momenten ook nog wel. Neem Investeren rondom kinderen. Je publiceert een rapport en je bent gewend dat een aantal mensen daar iets over zegt. Maar in dit geval werd er in het nieuws heel veel aandacht aan besteed. Dit kwam ook omdat de eerste rapporten verschenen ten tijde van het ministerschap van Rouvoet, die door Steven van Eijck was opgezadeld met de Centra voor Jeugd en Gezin. Ik zal niet zeggen dat Rouvoet die centra maar niets vond, maar hij vond het idee leeg. En toen kwamen wij met onze rapporten, die qua uitgangspunten prima pasten bij die van de ChristenUnie. Ze pasten overigens ook heel goed in een sociaal-democratische of liberale visie, maar Rouvoet kwam met geld over de brug om de ideeën in projecten uit te werken. Daarna kwam de transitie in de Jeugdzorg – de operatie waarbij de verantwoordelijkheid voor de Jeugdzorg volledig bij de gemeenten komt te liggen – en toen gebeurde er iets vergelijkbaars. Het advies Bevrijdend kader voor de Jeugdzorg is overigens op verzoek van de minister gemaakt. Hij zocht een inhoudelijk handvat voor de transitie. Bezuiniging was niet de aanleiding voor de transitie. Het ging in de eerste plaats om de explosief groeiende vraag naar en aanmeldingen voor zorg, medicalisering, verkokering, enzovoort. Bevrijdende kaders boden voor de kwesties een inhoudelijk perspectief.

Prof.dr. Micha de Winter (1951) is als faculteitshoogleraar Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken verbonden aan de Universiteit Utrecht. In 2010 verscheen zijn Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Op 29 april 2013 werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau, onder meer voor zijn wetenschappelijke bijdrage aan het maatschappelijke debat over jeugd en opvoeding.

Lees het volledige interview in PiP 73. Klik hier om een abonnement af te sluiten.



Naar homepage