Pedagogiek
in praktijk

Slecht of helemaal niet gelezen, belabberd vertaald of plompverloren overgenomen (Redactioneel PiP 112, december 2019)

Er wordt slecht gelezen en ook slecht vertaald. Soms ook worden boeken aangehaald die helemaal niet gelezen zijn, met alle gevolgen van dien voor de ideeën die aan een auteur worden toegeschreven. Zo waart nog altijd een verkeerde uitleg rond van de kerngedachte van het boek Führen oder Wachsenlassen van de Duitse cultuurfilosoof en -pedagoog Theodor Litt (1880-1962).


Meestal wordt het boek uit 1929 in het geding gebracht als men een praktisch opvoeddilemma wil toelichten, maar dat is onterecht: het gaat bij Litt helemaal niet om reële gedragsalternatieven. De begrippen ‘leiden’ en ‘laten groeien’ worden ook vaak gekoppeld aan verschillende opvoedstijlen, een autoritaire tegenover een niet-autoritaire (laissez faire) stijl, maar dat was evenmin het project van het boek van Litt.

Litt gaat in zijn Führen oder Wachsenlassen op een begripsdialectische manier op zoek naar de goede betekenis van Führen en de goede betekenis van Wachsenlassen en vindt die ook. Zijn klassieke tekst is een conceptueel-analytische onderneming. Zijn project was een reactie op de Vom-Kinde-Ausbeweging, een typische fin-de-siècle-beweging, waarin volgens Litt de angst voor de onbekende toekomst overheerste. De inhoud van de term ‘Führen’ was, toen Litt zijn boek schreef, nog niet met nazistisch denken besmet. Theodor Litt zou zich overigens, in tegenstelling tot veel andere belangrijke Duitse pedagogische theoretici in zijn tijd, altijd een uitgesproken tegenstander van die vorm van denken betonen. Maar dat terzijde.

Onderwijspedagoog Gert Biesta (1957) blijkt in onze tijd als geen ander in staat om met zijn theoretische exercities veel professionals in de praktijk te inspireren. In het interview dat ik met hem voor PiP 103 (juni 2018) had, bleek hij geen enkele moeite te hebben om te bevestigen dat hij in zijn pedagogische theorievorming met zijn volle gewicht op de schouders van de geestelijke wetenschappelijke pedagogen van het begin van de vorige eeuw staat. De vertaling die hij daarvan in de Angelsaksische wereld gegeven heeft, bleek internationaal zeer aan te slaan. In de actuele Nederlandse pedagogische theorievorming en de daarop steunende praktijk lijden wij sterk onder gebrekkige conceptualiseringen en halfbakken vertalingen. Toen ik begin 2015 een aankondiging zag van de Nederlandse vertaling van Biesta’s boek The Beautiful Risk of Education heb ik hem er per e-mail op gewezen dat ik de vertaling van de titel als Het prachtige risico van onderwijs nogal onbeholpen vond. De titel had natuurlijk moeten luiden ‘Het prachtige waagstuk onderwijs’ of, nog mooier wellicht: ‘Het prachtige waagstuk dat onderwijs heet’. Inderdaad, in dit geval is risk met ‘risico’ vertalen gewoon onjuist. Per kerende post liet Gert mij weten dat hij het met mij eens was en dat hij zijn uitgever op de hoogte zou stellen. Maar de reclamecampagne voor het boek was al gestart.

Een risico als zodanig kan in het Nederlands niet prachtig zijn; een waagstuk, dat zonder risico geen waagstuk is, wel. Voor waaghalzen kunnen risico’s op zichzelf wel prachtig zijn, maar waaghalzen kunnen geen goede pedagogen en betrouwbare leerkrachten zijn. Onderwijs is prachtig omdat het een onderneming met een risico op mislukken is; een prachtig waagstuk kortom. Het komt veel vaker voor dat een begrip dat op zichzelf kan staan, ook als onderdeel van een ander begrip kan fungeren. Zo is de Nederlandse uitdrukking ‘tussen hoop en vrees’ conceptueel eigenlijk onjuist. ‘Vrees’ is een onvervreemdbaar aspect van ‘hoop’. In ‘hoop’ zit ‘vrees’. Martinus Langeveld (1905-1989) schreef in 1969 voor het Festschrift ter gelegenheid van de 65e verjaardag van Otto Friedrich Bollnow (1903-1991) een kleine analyse onder de titel ‘Das Selbstvertrauen als Wagnis’. Het hele pedagogische veld is van risico’s doortrokken. Opvoeding en onderwijs vragen onmiskenbaar om moed, maar moderne waaghalzerij moet bestreden worden.

Het huidige Nederlandse pedagogische jargon zit vol van lelijke, verwarrende, uit het Engels vertaalde termen. Laat me hier één voorbeeld geven dat ik al eerder heb gebruikt om te tonen hoe onbeholpen of te letterlijke vertalingen, vooral uit het Engels, onze vaktaal verzieken. De term ‘parenting’ kom je in Nederlandse artikelen over opvoeding zonder nadere toelichting overal tegen. Nu is ‘ouderen’ allesbehalve een Nederlandse pedagogische term. Ik ken de term ‘ouderen’ alleen uit de vinologie. Daar betekent het ‘het proces van het onder strikt omschreven omstandigheden bewaren van wijn, om de wijn aan zachtheid en soepelheid te laten winnen’. Dat is een groot waagstuk, want dat is maar aan weinig wijnen gegeven. De meeste rode wijnen kun je maar drie, hooguit vijf jaar bewaren; de witte in het algemeen nog korter. De meeste wijnen verliezen na die periode spoedig veel van hun smaak. Als ‘parenting’ als synoniem voor opvoeding wordt gebruikt, verschraalt de betekenis van ‘opvoeding’ in één klap op onherstelbare wijze. Heel veel relevante betekenissen, die in de bloeitijd van de geesteswetenschappelijke pedagogiek aan het begrip opvoeden zijn ontdekt, zijn door verengelsing uit de huidige pedagogische terminologie verdwenen. Wat overbleef, is meestal niet meer dan een aanduiding van een psychologisch beïnvloedingsproces met het oog op het bewerkstelligen van gewenst gedrag.

 Bas Levering, hoofdredacteur



Naar homepage