Pedagogiek
in praktijk

Als de kippen erbij!

Zevenendertig jaar geleden bracht ik mijn kind naar de kleuterschool en maakte een praatje met de kleuterjuf. Ze vertelde hoe het allemaal veranderde. 'Ouders van nu hebben alles', zei ze, 'in deze wijk hebben ze allemaal een televisie, zelfs een kleurentelevisie, en nu is hun kind hun project geworden.' Een kleuterjuf, begin jaren zeventig, wat is het lang geleden, dat ze dat toen al zag, en wat zag ze het goed!



Nu zijn er geen kleuterjufs meer, maar algemeen geschoolde leerkrachten voor alle kinderen van de basisschool. Nu, zoveel jaar later, beginnen we te herkennen dat de juf gelijk had en ouders wel erg veel van hun kinderen vragen en dat er niet zoveel mis aan mag zijn. Dat de overheid eisen stelt aan kinderen waardoor diagnostisering wel op móet gaan lopen! Ouders en leerkrachten lopen in de draaimolen van de tijd. Diagnoses vliegen de kinderen om de oren. De verkeerde diagnoses ook.
 
Normaal
Niet alle kleuterjuffen van vroeger waren zo wijs en niet alle juffen van nu zijn zo onwijs. Waar het om gaat, is de menselijke innerlijke statistieken, door kennis én ervaring gevormd, die een gezonde norm voor ''normaal'' kunnen stellen, en gezonde verwachtingen doen hebben van kinderen, waardoor leidsters en leerkrachten zich niet teveel laten opjagen door een overheidsbeleid van presteren in wat je kunt meten. Want we kunnen nog maar zo weinig meten en we kunnen haast niet meten wat we het belangrijkst vinden.
Een jongetje van vijf loopt naar alle waarschijnlijkheid in een aantal dingen voor op meisjes, met onderwerpen die we niet meten, gewone jongensdingen zoals inzicht in hoe dingen werken. Je kunt niet alles tegelijk ontwikkelen. Je moet ook de tijd krijgen.
 
Naar de (psychiatrische) diagnostiek grijpen, is meestal een zwaktebod. Verreweg de meeste kinderen zijn normaal en kunnen zich desondanks volledig onbegrijpelijk en abnormaal gedragen. Ze maken lastige dingen mee en moeten in toenemende mate veel verwerken, zoals bij scheiding.
 
Vroegtijdige herkenning van problemen
Hoe eerder we erbij zijn, des te gunstiger is de toekomst van het kind. In principe wel. Het kind is erbij gebaat dat het vroeg ontdekt wordt als er iets aan de hand is. Hoe eerder mensen om het kind heen het weten als er iets aan de hand is, des te makkelijker wordt het voor hen om te proberen aan te sluiten bij het kind en het kind te begrijpen. De vroegtijdige herkenning is op het consultatiebureau een vanzelfsprekend item.
 
Deze uitspraak over een gunstige prognose klopt alleen wanneer er inderdaad sprake is van een diagnose en wanneer deze met zekerheid gesteld kan worden. Wanneer dit niet het geval is, kan men echter zeggen: hoe eerder we een foute diagnose stellen, des te slechter is de toekomst van het kind. Een diagnose neemt een behandeling met zich mee, een foute diagnose een verkeerde behandeling. Een diagnose maakt dat het kind anders bekeken wordt. Een diagnose kan makkelijk stigmatiserend werken en zie dat maar eens kwijt te raken! Na een diagnose valt de vanzelfsprekendheid van de ontwikkeling van het kind weg en vernauwt het zicht zich enigszins tot de koker van de diagnose. Veel van het gedrag van het kind wordt via de koker uitgelegd.
 
In geval van een foute diagnose, en steeds vaker is het geen officiële diagnose, betekent dit dus dat bijna het gehele kind uit beeld verdwijnt, de diagnose is fout en de rest verliest aan aandacht. Veel van het gedrag van het kind wordt hierdoor foutief geïnterpreteerd.
In het eerste geval – een juiste diagnose – kan het kind de beschikbare hulp in een vroeg stadium ontvangen en kunnen onnodige scheefgroei en onbegrip vanuit de omgeving voorkomen worden. In het tweede geval – een foute diagnose – krijgt het kind al zeer vroeg een foute behandeling. Nog lastiger is dat het kinderen eigen is, zich te gaan gedragen naar wat de ouders en de omgeving van hem of haar verwachten. De foute diagnose zal gaan werken als een self-fullfilling prophecy: de diagnose lijkt steeds meer te kloppen.
 
Liever geen diagnose dan een foute diagnose en liever geen hulp dan slechte hulp. Slechte hulp tast niet alleen het welzijn van het kind en diens omgeving aan, maar tast ook het vertrouwen in de hulp aan. En nog belangrijker, de hoop op een verbetering in de toekomst. Het breken van de hoop kan dus een belangrijke schadelijke werking hebben. Leerkrachten en leid(st)ers kunnen vaak meer dan ze denken, zonder dat er een diagnose gesteld hoeft te worden.
 
Hulpverleners zijn niet zo geneigd om te denken dat de hulp zelf tekortschiet of fout is: het ligt vaak aan de cliënt, aan de motivatie, of aan de opvoeding van de ouders. Nog minder zijn hulpverleners geneigd in te zien dat wanneer hulp niet aanslaat, hij ook schadelijk kan zijn. Nog niet zo lang geleden vielen we van onze roze wolk van tevreden kennis waar we dachten dat autisme het gevolg was van de opvoeding van de ouders, specifiek de opvoeding door de moeder. Er werd bewezen met onderzoek dat de aanleg een belangrijke rol speelde. In één klap veranderde alles: niet de moeder was de veroorzaker, maar de aanleg. Dit had ook gevolgen voor de behandeling van autisme. Een geheel andere lijn werd ingezet. De enigen die niet van die wolk vielen waren de ouders. De ouders waren er al die tijd al van overtuigd dat er ''iets'' met hun kind was. Ze waren beter in vroege herkenning dan de onderzoekers… Maar al die tijd dat de behandeling van hun kind verkeerd was, stonden ze te boek als slechte opvoeders. Nu moeten de wetenschappers alweer van hun roze wolk af: autisme blijkt geen defect maar een vertraagde ontwikkeling!
 
Ouders betrekken als deskundigen
Ouders zijn vaak beter in vroege herkenning dan de deskundigen. Ouders weten meestal wel wat meer met hun kind aan de hand is, ze hebben eerder vragen over hoe je daar wat aan doet. Ze kunnen soms jarenlang langs deskundigen gaan om een diagnose te krijgen, en hebben dan nog steeds niet de goede hulp voor hun kind. Diagnostiek is bovendien nog verder ontwikkeld dan hulpverlening. Voor ouders is het echter niet altijd makkelijk om bij hun eigen deskundigheid te komen. Ze zijn bang, durven zichzelf niet altijd te vertrouwen. In paniek is de mens niet op zijn slimst. Dan kan hij of zij niet bij de eigen hersenen. Aan de leidsters, leerkrachten en hulpverleners om rust te brengen door naar ouders en kind te luisteren.
 
Misschien dat we meer diagnoses maken omdat we het kind te veel als 'af' zien, als mini-volwassene en we dan dingen missen in dat kind. Het idee is dat we dat in de middeleeuwen deden, maar misschien doen we dat nu meer dan ooit. In de middeleeuwen dachten we dat een kind opgevouwen in een zaadcel zat en dat het alleen hoefde uit te groeien. Nu lijkt de maakbaarheid van het kind onbegrensd. We vragen het maximale van kinderen, niet het optimale. Dat kan een drang tot diagnostiek veroorzaken die geen vroege herkenning inhoudt, maar een vroege miskenning.


Naar homepage


Martine Delfos,