Ook kinderen uit een lagere sociaaleconomische klasse blijken meer risico te lopen op pesten en pestgedrag.
Doel onderzoek
Pesten op school is een groot, wereldwijd probleem. Naar schattig is vijftien tot twintig procent van alle leerlingen betrokken bij pesten; dit kan zijn als dader, als slachtoffer of beiden, aldus het UMCG. Er is inmiddels al veel bekend over de gevolgen van pesten. Het doel van het onderzoek van Jansen was na te gaan of emotionele en gedragsproblemen op jonge leeftijd (vier of vijf jaar) en gezinskenmerken invloed hebben op betrokkenheid bij pesten op latere leeftijd (elf tot veertien jaar).
Risicofactoren pesten
Uit het onderzoek blijkt dat kinderen die al op jonge leeftijd agressief zijn, op latere leeftijd vaker betrokken zijn bij pesten. Eerst als slachtoffer en later als pestkop.
Ook lopen kinderen met een lagere sociaaleconomische status meer risico om betrokken te zijn bij pesten. Daarnaast is ook de motoriek een voorspeller voor latere betrokkenheid bij pesten. Kinderen die al op jonge leeftijd een goede motoriek hebben, zijn op latere leeftijd vaker pestkop en lopen minder risico om het slachtoffer van pesten te worden.
Ruim duizend kinderen onderzocht
Voor het onderzoek van Jansen is gebruikgemaakt van de gegevens van de langlopende cohortstudie TRAILS. TRAILS onderzoekt de ontwikkeling van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kinderen vanaf de leeftijd van tien jaar. De kinderen zijn woonachtig in het noorden van Nederland, in zowel stedelijke als landelijke gebieden. Ruim duizend kinderen werden op elfjarige leeftijd ondervraagd, evenals hun ouders en klasgenootjes. De vragen betroffen de gezinssituaties, mentale gesteldheid van de ouders, het gedrag van het kind op vier- of vijfjarige leeftijd en de betrokkenheid bij pesten. Op 13,5-jarige leeftijd is bij de kinderen nogmaals gekeken naar pestgedrag en gepest worden.
Preventie
Dit onderzoek toont aan dat bepaald kleutergedrag - zoals agressief gedrag en motorische ontwikkeling - samenhangen met betrokkenheid bij pesten. Het vroegtijdig opsporen van risicogroepen maakt het mogelijk om tijdig een passende interventie in te zetten waarmee problemen op latere leeftijd kunnen worden voorkomen, aldus Jansen.
Bron: Universitair Medisch Centrum Groningen
