Pedagogiek
in praktijk

De opvoedingsbelofte

'In goede en kwade dagen zijn en blijven we de ouders van ons kind.' Als het aan gezinspedagoog Hans van Crombrugge ligt, spreken alle ouders bij de geboorte van hun kind deze plechtige woorden uit in een publieke ceremonie. Het afleggen van de opvoedingsbelofte betekent niet alleen dat kersverse ouders aan hun opvoedingsverantwoordelijk worden gebonden, maar plaatst ook de overheid voor haar verantwoordelijkheid: zij moet ouders en kinderen ondersteunen.

Om op te groeien zijn kinderen aangewezen op mensen die voor hen zorgen en die hen begeleiden. Opvoeders zijn niet zomaar inwisselbaar. Duurzaamheid is een wezenlijke kwaliteit van de band tussen het kind en zijn eerste opvoeders. Als het duurzaam engagement van de ouders voor het welzijn en opgroeien van kinderen zo belangrijk is, dan moet de overheid alles doen om het ontstaan, het behoud en de kwaliteit van deze ouder-kindband te versterken. Er bestaan veel beleidsinstrumenten waarmee de overheid deze ondersteuning kan organiseren. Een heel eigen - maar in onbruik geraakte - instrument is het scheppen van een institutioneel kader waarin ouders de verantwoordelijkheid voor het kind uitspreken.
Traditioneel was het kader hiervoor het huwelijk. Het huwelijksgezin was een maatschappelijke instelling die niet alleen het samenleven van twee volwassenen van verschillend geslacht regelde, maar die ook een uitgesproken pedagogisch oogmerk had: verzekeren dat de kinderen die uit de relatie voortkomen verzorgd en opgevoed werden. Het huwelijksgezin creëerde rechten en plichten, zowel voor de partners als voor de overheid. Als zodanig was het huwelijksgezin een instrument voor algemene pedagogische preventie. Nu het huwelijksgezin in zijn klassieke vorm steeds minder maatschappelijke (h)erkenbaarheid geniet, moeten de pedagogische bekommernissen die erin vervat zitten, ook op een of andere wijze worden vertaald naar een instelling die wel maatschappelijk (h)erkenbaar is, zonder dat hierbij het huwelijksgezin opgedoekt moet worden. Van mensen die samenleven en denken aan het krijgen van kinderen, kan en moet geëist kunnen worden dat ze zich uitdrukkelijk en publiek tot het ouderschap engageren. Daartoe kan men het instituut van de opvoedingsbelofte instellen.
Het afleggen van de opvoedingsbelofte betekent dat ouders een duurzaam engagement uitspreken ten aanzien van het kind. Door het publiek en plechtig uitspreken cultiveren we intenties die ongetwijfeld reeds aanwezig zijn bij veel ouders, maar die door de uitgesproken belofte ook een maatschappelijke meerwaarde krijgen. Door publiekelijk hun pedagogisch engagement uit te spreken, bevestigen de ouders de verantwoordelijkheid waarvoor het kind hen plaatst. Belofte maakt schuld.
In de belofte wordt minimaal bevestigd dat het kind recht heeft op een principieel onontbindbare relatie met zijn ouders. De ouders beloven voor het kind beschikbaar te zijn en de relatie met de andere ouder niet te belemmeren, wat ook de onderlinge partnerrelatie mag zijn. 'We zullen er zijn voor jou. In goede en kwade dagen zijn en blijven we de ouders van ons kind.'

Burgerlijk ritueel

Bij het aangeven van de geboorte van een kind, of de registratie van een adoptie, zouden de ouders plechtig een opvoedingsbelofte moeten afleggen. Dit betekent dat het burgerlijke, openbare en symbolische karakter van de aangifte bewaard blijft. Het Belgische voorstel om de aangifte van het kind bij de burgerlijke stand te vervangen door een elektronische aangifte, is dan ook verwerpelijk. Als de zorg en opvoeding voor kinderen zo belangrijk zijn, dan is het passend daar bij stil te staan in een burgerlijk ritueel. In geval van hertrouw of het aangaan van een samenlevingscontract van partners met kinderen, moet de opvoedingsbelofte uitgesproken kunnen worden in aanwezigheid van alle betrokken kinderen. In geval van scheiding zal de opvoedingsbelofte herbevestigd moeten worden tussen de ex-partners.
De opvoedingsbelofte bevat niet alleen een verklaring van duurzaam engagement voor de zorg van kinderen, maar ook een erkenning en toepassing van de rechten van het kind als mens. Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind is, juridisch bekeken, weliswaar geen pedagogische grondwet die ouders verplicht, maar de staten die het verdrag ondertekend hebben, verplichten zich daarmee wel tot het leveren van een inspanning voor de realisering van de rechten van het kind.
De instelling van de opvoedingsbelofte plaatst ook de overheid voor haar verantwoordelijkheid: zij moet ouders en kinderen ondersteunen. Volgens het Verdrag houdt dit in (1) dat het kind voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn persoonlijkheid dient op te groeien in een gezinsomgeving in een sfeer van geluk, liefde en begrip, (2) dat het kind wordt opgevoed door ouders die erkend worden in hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de opvoeding. In plaats van ouders die tekortschieten in hun opvoedingsverantwoordelijkheid te sanctioneren (denkend aan het Belgische voorstel om kinderbijslag of een deel van de studiebeurs in te houden in geval van spijbelen), doet de overheid er beter aan een positief klimaat te scheppen waarin engagement gecultiveerd wordt.
Het instituut van de opvoedingsbelofte kan daartoe een opbouwend instrument zijn. Je ondersteunt ouders niet door te dreigen met ontzetting uit de ouderlijke macht in geval ze te kort zouden schieten, en je bewijst ook kinderen geen dienst door ouders a priori hun opvoederschap af te nemen. Ouders preventief verplichten tot het volgen van een oudercursus, is wel verzoenbaar met de idee van de opvoedingsbelofte. Kinderen hebben recht op deskundige ouders, en ouders die zich met recht de eerste opvoeders van het kind willen noemen, hebben de plicht om zich zo goed mogelijk voor te bereiden. Daartoe hoort ook de bereidheid zich te willen onderwerpen aan het oordeel van de samenleving over hun opvoedingsvaardigheden.

Onvoorspelbaarheid

Door het ritueel van de belofte worden ouders als opvoeders geïnstalleerd. Daarbij spreken ze de wil uit om hun kinderen overeenkomstig de waarden van de rechten van het kind op te voeden. Ze erkennen hun kind als een bijzonder mens, dat recht heeft op zorg. De biologische verwantschapsband die ouders het recht lijkt te geven op de opvoeding van 'hun' kind wordt zo bevestigd, maar tegelijk radicaal in vraag gesteld; het ouderschap wordt enkel verleend op voorwaarde dat ze het kind als ontwikkelend persoon recht doen in hun zorg en opvoeding.
Door de instelling van de opvoedingsbelofte scheppen we een ruimte waarin ouders stil kunnen en moeten staan bij de opvoeding en zorg voor het kind en wat dit allemaal inhoudt. Ook creëert de belofte een kader om als overheid te waken over de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Ouders worden erkend in hun wil het kind op te voeden, ouders krijgen de belofte dat ze bij die taak geholpen zullen worden, maar tegelijk worden de kwaliteitsnormen waaraan de opvoeding moet voldoen expliciet gesteld, waardoor ouders voor hun verantwoordelijkheid geplaatst worden en op hun plichten worden gewezen. Een feit blijft dat je nooit weet of ouders wel oprecht zijn en hoe ze in de toekomst zullen handelen. Deze onvoorspelbaarheid wordt door de belofte niet ongedaan gemaakt, maar ook niet ontkend. Integendeel, deze onvoorspelbaarheid is juist een reden om de belofte in te stellen; zo valt er met die onvoorspelbaarheid constructief om te gaan. Niet alles is controleerbaar, maar veel leed is wel te voorkomen. Risico's moeten we durven nemen, maar we mogen niet roekeloos en onvoorbereid aan de opvoeding beginnen.

Anders dan de doop

Op zijn minst moeten we een grondhouding van pedagogische bezonnenheid cultiveren. De belofte is van deze houding zowel een uiting als een ondersteuning. 'Wat er ook moge gebeuren, wij ouders zullen er voor jou zijn.' Als goede ouders weten we dat er veel kan en zal gebeuren, hebben we ons zo goed mogelijk voorbereid. De kinderen mogen en moeten van een ding zeker kunnen zijn: ook al weten we het als ouders zelf allemaal (nog) niet, we zullen ons best doen.
Door de belofte in te stellen geven we de ouders de kans om in de eerste plaats zelf stil te staan bij de vraag of ze werkelijk opvoeder willen en kunnen zijn. Met deze instelling wordt ook reeds het signaal gegeven dat opvoederschap een aantal disposities en mogelijkheden veronderstelt, die ouders in vrijheid moeten realiseren en cultiveren.
Het uitgangspunt van de opvoedingsbelofte is niet dat niet iedereen geschikt is om ouder te zijn. Het vertrekpunt is dat kinderen nood aan goede opvoeders hebben, dat deze idealiter de ouders zijn en dat daarom de ouders goed moeten weten waaraan ze beginnen en zij op alle mogelijke manieren ondersteund moeten worden. Door ouders de opvoedingsbelofte te laten uitspreken, geven overheid en samenleving de ouders het signaal dat ze goede ouders moeten maar ook kunnen zijn. De instelling van de belofte is een teken van groot vertrouwen in de mogelijkheden van ouders. Dit ontslaat de overheid niet van de noodzaak er voor te zorgen dat diegenen die de belofte doen zoveel mogelijk besef hebben van wat ze beloven en daartoe ook geschikt zijn.
Kan een overheid in een liberale democratie wel een opvoedingsbelofte van de ouders eisen? Ook een democratische staat die zich zo neutraal mogelijk wil opstellen tegenover verschillende levensbeschouwingen, heeft nood aan burgerlijke rituelen. Mensen moeten immers als burgers in de maatschappij kunnen samenleven en niet alleen als leden van een gemeenschap. De opvoedingsbelofte is zo'n burgerlijk ritueel en daarom van een andere orde dan bijvoorbeeld een kerkelijke doop. Binnen het kader van de opvoedingsbelofte mogen ouders hun kinderen opvoeden overeenkomstig hun eigen levensbeschouwelijke en religieuze overtuigingen, volgens hun opvattingen van het goede leven en hun idealen inzake opvoeding.

Van ouderschap naar opvoederschap

Door de opvoedingsbelofte te plaatsen in het kader van de rechten van het kind wordt de kwaliteit van opvoeding primair in relationele termen beschouwd. Niet de aard van de opvoedingsdoelen, noch de effectiviteit van het opvoedingshandelen zijn bepalend voor de kwaliteit van de opvoeding, de wijze waarop je met het kind omgaat is beslissend voor het antwoord op de vraag of we als opvoeders goed bezig zijn. Deze relationele waarden zijn afgeleiden van datgene waarop een mens in een relatie recht heeft en wat een relatie tot een menswaardige relatie maakt.
De overgang van (louter biologisch) ouderschap naar (verantwoord) opvoederschap wordt ingeluid door de ouderlijke erkenning van het kind als deze mens. Ouders moeten in het kind niet louter hun 'eigen' kind zien. De pedagogische blik is deze die in het kind de 'andere en vreemde' mens ziet en deze au sérieux neemt.
Liberaal-democratische overheden moeten ouders op alle mogelijke manieren ondersteunen om goede ouders te zijn. De opvoedingsbelofte is een van de instrumenten om opvoeders op te voeden.

Hans van Crombrugge is docent en stafmedewerker pedagogiek aan het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen te Brussel (www.hig.be).

Literatuur

G. Jennes & G. Hertecant (Red.). (2006). Van huwelijkscontract naar opvoedingsbelofte. Brussel: HIG-VCWKG.
H. van Combrugge, W. Vandenhole & J. Willems (Red.). (2007). Gedeelde pedagogische verantwoordelijkheid. De opvoedingsbelofte in het licht van de rechten van de mens en de rechten van het kind. Brussel: HIG-VCWKG.


Pedagogische schuld
Een reactie op de idee van een opvoedingsbelofte.

Bert Lambeir & Stefan Ramaekers

Het mag ons niet verbazen dat er weer eens een nieuwe wind door opvoedingsland waait. Het voorstel tot het installeren van een opvoedingsbelofte is naar onze menig echter een wind met gure trekjes. Als we de notie van belofte voor de opvoeding ernstig nemen, valt dit maar moeilijk te rijmen met ons dagelijkse, rijke begrip van de ouder-kindrelatie.
Door het spreken over de ouder-kindrelatie in termen van rechten en plichten wordt het engagement dat ouders aan de dag leggen in de opvoeding van hun kinderen in een heel ander daglicht gesteld. Want hoewel het hebben van kinderen voor steeds meer ouders een geplande verantwoordelijkheid behelst, is het zich als ouder verantwoordelijk weten iets wat iemand overkomt. Bovendien gaat het bij opvoedingsengagement ook altijd om een sprong in het ongewisse.
En dat strookt niet met de opvoedingsbelofte zoals door Van Crombrugge uitgedacht. De illusie die door dit 'expliciteren' wordt gevoed is het geloof dat door het vastleggen van de spelregels, problemen oplosbaar worden en zelfs al voor een groot deel van de baan zijn. Het nemen van een verzekering is dan de beste garantie op het voorkomen van een schadegeval. Maar het is common sense dat voor zoiets als opvoeding geen kleine lettertjes te formuleren zijn, en dat engagement in functie van gevolgen (schadegevallen) het pedagogische aan de relatie niet meteen weet te vatten. Dat komt omdat men de afhankelijkheid van partners in de opvoedingsrelatie niet langer als 'natuurlijk' maar al naargelang de bepalingen van de belofte of de overeenkomst begrijpt. Op die manier creëert het rechtendiscours een verschuiving van samenleven als een familie naar het onderhandelen over goederen en belangen; men wordt immers aangemoedigd om aanspraak te maken op de eigen rechten en daarbij niet na te laten de ander op zijn plichten te wijzen.
Voor het kind houdt dit op termijn in nog enkel een beroep te kunnen doen op een gegarandeerde minimumdienst, een basispakket aan zorg. En daarmee gaat men vlotjes voorbij aan de ouder-kindrelatie, die van nature een zorgrelatie is en daarom per definitie intiem, niet uitgekozen, en tussen ongelijke partijen. Het vertrouwen - en de daarmee samenhangende kwetsbaarheid en het risico - worden vanuit het perspectief van de opvoedingsbelofte naar de achtergrond verdrongen. Daarmee importeert de opvoedingsbelofte in feite een initieel wantrouwen in de ouder-kindrelatie dat er oorspronkelijk niet was.

Wantrouwen

Het wantrouwen aan het adres van opvoeders blijkt ook uit de impliciete veronderstelling dat het in de opvoeding hoogst waarschijnlijk op een bepaald punt behoorlijk fout zal gaan; het doet ons dat ook geloven. Paradoxaal genoeg wordt met de (na)druk op 'spontaan' ouderschap dat ouderschap feitelijk geproblematiseerd en haar 'problematische natuur' zelf georganiseerd en geïnstitutionaliseerd. Het gevolg laat zich raden: opvoeden is niet meer vanzelfsprekend. En zo lijkt het ons dat aan de grondslag van de opvoedingsbelofte de rotsvaste idee ligt dat ouders niet langer in staat zijn voor hun eigen kinderen te zorgen. En dus vraagt men ouders hun ouderlijke liefde publiek te consolideren, zodat hiermee de pedagogische relatie van het risico van dit veronderstelde tekort aan spontaan engagement zo goed als mogelijk gevrijwaard kan blijven. Ouders worden met het expliciteren van een opvoedingsbelofte gedwongen hun levenslange engagement te bewijzen. En mocht er toch enige twijfel opduiken over het feit of deze belofte wel gehouden kan worden, dan zal men ouders kunnen vragen om preventief professionele hulp te zoeken.
Concreet betekent dit dat met het publiek uitspreken van de opvoedingsbelofte specifieke opvoedingshandelingen en -praktijken onderworpen (kunnen) worden aan een kritisch onderzoek. Ze kunnen afgewogen worden tegen de basisvaardigheden van de ouders, tegen hun achtergrondkennis over het grootbrengen van kinderen, of tegen inspanningen van ouders om het welbevinden of de cognitieve ontwikkeling van hun kinderen te bevorderen. Het opvoedingscontract dwingt ouders er met andere woorden toe om hun engagement tot voorwerp van publieke evaluatie (en eventueel remediëring) te maken. Spontaan ouderschap wordt hiermee gestigmatiseerd omdat het niet langer ontsnapt aan de verdachtmaking dat het in de nabije of verdere toekomst toch zal stranden. Het opvoeden van kinderen wordt dus problematisch 'van natuur' en ouders worden aangemoedigd in hun toenemende onzekerheid. Vanaf de eerste levensdag van hun kind worden ouders ondergedompeld in de taal van vaardigheden en de sfeer van preventie en remedie. Een batterij aan cursussen, populaire handboeken, televisieprogramma's en ander edutainment presenteert zichzelf als opvoedingsondersteunend, zonder veel oog voor de liefde en zorg die ouders voor hun kinderen hebben.

Verantwoordelijkheid wordt aansprakelijkheid

Door de opvoedingsbelofte worden jonge ouders in feite gestraft omdat die belofte een sfeer van fundamenteel wantrouwen uitademt: zij kunnen immers ter verantwoording geroepen worden over hun engagement of goede bedoelingen. Het ouder-zijn wordt van meet af aan in twijfel getrokken. De gedachte dat er dingen fout zullen gaan beschuldigt jonge ouders van incompetentie en zet hen onder druk om het tegendeel te bewijzen. Zij moeten hun 'ouderlijke onschuld' bewijzen. En om dat te doen zouden ze zich kunnen beroepen op een of andere oudercursus. Zo tonen ze hun bereidheid én verbeteren ze hun pedagogische kennis en vaardigheden. Het is verontrustend te zien hoe het instituut van de opvoedingsbelofte en het discours dat eraan ten grondslag ligt, leidt tot de internalisering van de nood aan expertise. Niet uitkijken naar mogelijkheden om zijn ouderlijke vaardigheden bij te spijkeren wordt gaandeweg een dubieuze houding. Is dit wat Van Crombrugge bedoelt als hij zegt dat 'de opvoedingsbelofte een instrument is om opvoeders op te voeden'? Ons lijkt dit in de eerste plaats niet de ondersteuning van ouders of de versterking van ouderschap, maar net tegengesteld hieraan: de vervreemding van ouders ten aanzien van hun eigen ouderschap. Bovendien belaadt het hen van bij het begin met schuld.
Het spreekt dan voor zich dat een enorme verantwoordelijkheid op de schouders van de ouders komt te rusten, die meteen in termen van aansprakelijkheid wordt vertaald. Pedagogische verantwoordelijkheid en pedagogisch engagement worden nu begrepen als pedagogische aansprakelijkheid. De implicaties laten zich raden: als ouders aansprakelijk zijn voor de opvoeding die ze geven betekent dit in de eerste plaats dat ze dingen fout kunnen doen. Precies dit geloof ligt in het hart van de technologische opvatting van opvoeding, omdat het zoiets suggereert als het bestaan van duidelijke handelingswijzen die met grote zekerheid tot betere ouderschapresultaten leiden. Ondanks de vele kritieken die een dergelijk wetenschappelijk optimisme al te verwerken kreeg, blijft het een impliciete grondslag voor vele ideeën, zoals ook voor die van de opvoedingsbelofte. De tweede implicatie is dat kinderen of derden de ouders kunnen aanklagen voor nalatigheid, voor het niet behoorlijk uitoefenen van hun taken, kortom, voor hun falen. Dit kan maar moeilijk begrepen worden als het resultaat van het dichter bij elkaar brengen van familieleden. Het is dan eerder het resultaat van een proces waarbij ze elkaars rivalen zijn geworden.

Bert Lambeir werkt als coördinator bij het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Universiteit Leuven. Stefan Ramaekers is als docent en onderzoeker verbonden aan het Centrum voor Fundamentele Pedagogiek aan de Universiteit Leuven.



Naar homepage