Pedagogiek
in praktijk

Voor welk probleem is dit eigenlijk een oplossing? (Redactioneel PiP 77, februari 2014)

Begin januari maakte staatssecretaris Dekker van Onderwijs de namen bekend van de twaalf basisscholen die zijn uitverkoren om komend jaar mee te doen met de proef van tweetalig onderwijs. Leerlingen ontvangen vanaf groep 1 minstens de helft van de tijd instructie in het Engels. In 2015 komen er nog eens acht scholen bij. Ook wordt er gewerkt aan een wetsvoorstel dat alle basisscholen toestaat om vanaf groep 1 zo’n vier uur per week Engels als instructietaal in te voeren. Nu bestaat er nog slechts een verplichting om Engels te geven in de groepen 7 en 8.


Het idee is natuurlijk gebaseerd op solide wetenschappelijke inzichten. We weten al heel lang dat we in het vreemdetalenonderwijs het paard achter de wagen spannen. We beginnen er pas mee op het moment dat het leren van een vreemde taal niet meer vanzelf gaat. Wie voor zijn zevende levensjaar in een dubbel taalbad opgroeit, leert die beide talen als native speaker spreken. Het leren van een taal is dan nog geen kwestie van actief toe-eigenen, maar van absorberen. Daarna wordt het alleen maar lastiger, maar vraagt de mondelinge en schriftelijke taalbeheersing ook in de moedertaal heel veel inspanning.

Maar voor welk probleem is dit eigenlijk een oplossing? Uit welk onderzoeksrapport is gebleken dat het met het niveau van het Engels van de Nederlander zo belabberd is gesteld dat een grootscheepse reddingsoperatie noodzakelijk is? Onlangs werd ik door een Amerikaanse gast nog bedolven onder complimenten voor de beheersing van de Engelse taal door de Nederlander in het algemeen. Let wel, het gaat hier om iemand die over de hele wereld reist en dus echt kan vergelijken. Complimenten van een gast mogen natuurlijk niet voor zoete koek worden geslikt, maar er zijn veel meer feiten voorhanden die de Nederlandse uitzonderingspositie bevestigen. Sinds jaar en dag klagen expats die voor langere tijd in ons land verblijven, dat ze in Nederland niet de gelegenheid krijgen om Nederlands te leren spreken. Nederlanders spreken te graag Engels en dat doen ze echt niet omdat ze er helemaal niks van bakken.

Ruim tien jaar geleden begeleidde ik in het kader van een project met de Universiteit van Novosibirsk (Siberië) negen Russische studenten in groepjes van drie op bezoek aan de Utrechtse Universiteit. Ik heb hen toen – na erop gewezen te hebben dat ze geen veertien meer waren – duidelijk gemaakt dat ze zich in Nederland echt overal konden bewegen, omdat je op straat aan iedereen in het Engels de weg kunt vragen. Voor ondernemende studenten – zo ver van huis – zijn, als je in Nederland bent, Parijs en Berlijn vlakbij. Die uitstapjes liepen wat dat betreft uit op een grote teleurstelling. Dan heb je het als je naast Russisch alleen Engels spreekt niet echt gemakkelijk.

Dat we ons als Nederlanders wel moeten hoeden voor collectieve zelfoverschatting als het om de Engelse taalbeheersing gaat, bleek in 2010 uit EU -onderzoek. Van de Nederlanders achtte 80 tot 90% zichzelf in staat tot een geslaagd gesprek in het Engels, van de overige Europeanen slechts 20 tot 30%. We moeten er rekening mee houden dat onze Engelse uitspraak flink pijn doet aan echt Engelse oren. Het schijnt zelfs zo te zijn dat we door die onbeholpen uitspraak veel vaker dan we denken de aansluiting missen. Zo is er in onze steenkolenuitspraak bijvoorbeeld geen onderscheid te horen tussen ‘bet’, ‘bad’ en ’bat’. In de handel schijnen we tonnen te verliezen doordat uit onze mond ‘full’ en ‘fool’ precies hetzelfde klinken. En we lopen opslag mis omdat onze Engelse manager ‘celery’ te horen krijgt wanneer wij ‘salary’ bedoelen. Geloof het of niet.

Dat Nederlanders in vergelijking met andere buitenlanders in het Engels toch zo’n goede beurt maken, heeft met een gelukkig toeval te maken. Nederlanders zwemmen al decennia vanaf hun geboorte in een dubbel taalbad rond. Via de media, de radio en de niet nagesynchroniseerde Engelstalige programma’s op televisie, krijgen zij het Engels er in zekere zin gratis bij. Dat is in Frankrijk en Duitsland wel even anders. Het Engels is voor Nederlandse kinderen eigenlijk niet echt een vreemde taal meer. Als Dekker dapper had willen zijn, had hij zijn project bijvoorbeeld op het in de afgelopen decennia schromelijk verwaarloosde onderwijs in het Frans en Duits moeten richten. Het experiment loopt tot 2019. Om de langetermijneffecten te kunnen meten is dat natuurlijk veel te kort. Maar nu het project er is, moet die echte langetermijnvergelijking met de beheersing van de Engelse taal van kinderen die het project moeten missen er natuurlijk wel komen.

 

Bas Levering, hoofdredacteur



Naar homepage