Pedagogiek
in praktijk

Kinderen die haten

Auteurs: Fritz Redl en David Wineman
Door: Peter van der Doef

In de jaren vijftig en zestig publiceerde de Erven J. Bijleveld in Utrecht een aantal boeken dat ten grondslag ligt aan de zich toen ontwikkelende residentiële jeugdzorg. De titels zijn Verwaarloosde jeugd van August Aichhorn en van Fritz Redl en David Wineman Kinderen die haten en De behandeling van het agressieve kind.
Aichhorn kreeg grote bekendheid door zijn experimentele tehuizen voor gestoorde asociale jongens in het Oostenrijk van na 1918. Hij was daarmee de grote inspirator van Fritz Redl.
Hij leidde in de Verenigde Staten van 1946 tot 1948 samen met Wineman een experimenteel tehuis voor groepstherapie met een kleine groep kinderen. Zij rapporteerden daarover in de boeken Kinderen die haten en De behandeling van het agressieve kind. In deze boeken wordt de methodiek beschreven van een behandelingstehuis als alternatief voor de kinderpsychiatrische gesprekstechnieken en pedagogische methoden, die ontoereikend bleken voor de kinderen met zeer ernstige gedragsstoornissen op wie Redl en Wineman zich richtten.
Beide boeken zijn als een eenheid te beschouwen waarin de nadruk ligt op de beschrijving dan wel de behandeling van de kinderen in kwestie. Ruim 25 jaar na de laatste druk uit 1987 is nu van Kinderen die haten een herziene druk verschenen, waarin de tekst zeer goed up-to-date is gebracht. Te verwachten valt dat in de toekomst het tweelingboek De behandeling van het agressieve kind eenzelfde behandeling zal ondergaan.
In Kinderen die haten worden kinderen beschreven die men nergens wil hebben. Zij zijn sterk verwaarloosd en mishandeld, hebben vaak geen vaste opvoeder of ouderfiguur gekend en als gevolg hiervan hebben zij geen controle over hun eigen gedrag. In de behandeling proberen Redl en Wineman hen die controle bij te brengen. De theoretische benadering hierbij is die van de egopsychologie. Beschreven worden egotekorten bij kinderen, zoals een gebrekkige frustratietolerantie, moeite met omgaan met onzekerheid, angst en vrees, moeite met het weerstaan van verleidingen en verlies van impulscontrole. Ook wordt beschreven hoe kinderen juist erg georganiseerd kunnen zijn in de gerichtheid op criminele doelen en activiteiten. De auteurs hanteren hiervoor het begrip crimineel ego.
De theoretische oriëntatie van de egopsychologie dient vooral als kader voor en uitdrukkelijk niet als verklaring van de beschreven gedragingen. Ook worden de zeer slechte milieuomstandigheden van deze kinderen beschreven, waarbij eveneens wordt gewaakt om deze niet als enige verklaring te zien voor het gedrag van de kinderen.
De milieuomstandigheden worden dusdanig slecht ingeschat dat milieugerichte interventies een onbegonnen zaak lijken. Dit is het voornaamste punt van kritiek op de residentiële hulp die in het kielzog van Redl en Wineman overal ter wereld in de jaren vijftig en zestig van de grond kwam. Nadien zijn meer systeemgerichte aanpakken van de grond gekomen zoals de multisysteemtherapie. Het oogmerk van Redl en Wineman was evenwel vooral een heldere beschrijving te geven van het gedrag en de moeilijkheden in de pedagogische praktijk van een behandelingstehuis die dit gedrag oproept. Zij proberen zo nauwkeurig mogelijk op het beschrijvende vlak te blijven, waardoor heldere voorbeelden worden geschetst en prachtige situatieschetsen worden gegeven zonder dat het taalgebruik vervuild wordt door theoretisch jargon. Dit maakt het boek zeer toegankelijk en leesbaar, ook in een tijd die de egopsychologie al dan niet terecht ver achter zich heeft gelaten. De auteurs zijn gedegen theoretici, maar schamen zich niet om met wetenschappelijke precisie het eigen proces te beschrijven van vallen en opstaan tijdens het streven met deze zeer moeilijke doelgroep een behandelrelatie aan te gaan. Van de nood wordt een deugd gemaakt en uit dwalingen worden leringen getrokken. Zo waarschuwen Redl en Wineman om niet alleen een affectieve band te ontwikkelen, maar ook criminele waarden en oriëntaties van deze kinderen te onderzoeken. Zonder een proces van identificatie met de hulpverlener blijft residentiële hulpverlening vrijblijvend en zullen kinderen na de hulpverlening zeer waarschijnlijk hun antisociale en criminele pad vervolgen. De herziene druk van Kinderen die haten maakt dat de huidige generatie hulpverleners kennis kan maken met een klassiek werk over het jeugdwerk dat de tand des tijds heeft weten te doorstaan. De vraag is uiteraard of de nieuwe generatie dit ook inderdaad zal doen. Bemoedigend in deze is onderzoek naar intergenerationele verschillen op muziekgebied. Recent onderzoek naar de Top 2000 aller tijden laat zien dat jongeren onder de 35 jaar bijna precies dezelfde muziekvoorkeur hebben als de 55-plussers. Alle kans dus dat aankomende hulpverleners door dit boek net zo gegrepen zullen worden als hun oudere vakgenoten, dat werden in vroeger jaren. Zelf maakte ik eind jaren zeventig kennis met deze boeken, toen ik als pas afgestudeerd psycholoog ging werken in de residentiële hulpverlening en op zoek ging naar grondslagen voor het moeilijke werken met probleemkinderen. Ik was uitermate gefascineerd door de inzet van groepsleiders om kinderen een stapje verder te laten zetten in hun ontwikkeling en socialisatie en werd direct gegrepen door het enthousiasme van Aichhorn en van Redl en Wineman. Met name hun nadruk om processen bij kinderen van binnenuit te beschrijven motiveerde mij tot navolging. In mijn boek De orthopedagogische ervaring heb ik dan ook een theorie genoemd van innerlijke relaties in de opvoeding. Als we erin slagen contact te maken met de binnenwereld van kinderen, kan de hulpverlening geënt worden op het eigen perspectief van kinderen. Ieder kind heeft daar recht op en zeker kinderen die zo’n problematische opvoeding en ontwikkeling hebben gekend als in dit boek met zoveel compassie wordt beschreven.

 

 

Redl, F. & Wineman, D. (2013). Kinderen die haten. Utrecht: Bijleveld.



Naar homepage