Pedagogiek
in praktijk

‘Ik ben ook een mens.’ Opvoeding en onderwijs aan de hand van Korczak, Dewey en Arendt

Auteur: Joop Berding
Door: Peter van der Doef

De pedagogiek kent tal van grote denkers, maar niet alle denkers zijn van even groot belang voor de huidige tijd. De Poolse pedagoog Janusz Korczak, de Amerikaan John Dewey en de van oorsprong Duitse politieke denker Hannah Arendt hebben hun sporen verdiend binnen de pedagogiek en kunnen ons ook nu nog tot inspiratie dienen voor het inrichten van de pedagogische praktijk, zoals Joop Berding betoogt in zijn boek ‘Ik ben ook een mens.’ Opvoeding en onderwijs aan de hand van Korczak, Dewey en Arendt. Janusz Korczak is het grote symbool van de solidariteit van de pedagoog met het lot van de kinderen die onder zijn hoede vallen. Samen met de Joodse kinderen uit het weeshuis van Warschau, waarover hij de scepter zwaaide, ging hij in de Tweede Wereldoorlog ten onder in het vernietigingskamp Treblinka. Zo’n solidariteit is ver te zoeken in de huidige geprotocoliseerde tijd, alle reden om dit indrukwekkende voorbeeld goed in het pedagogische geheugen in te prenten.

‘Voor veel opvoeders is een kind tegenwoordig een “project”, een soort investering die moet renderen. Ook onderwijs moet volgens deze visie renderen. Maar zo laat het zich niet dwingen, al willen opvoeders, leraren, beleidsmakers en inspecties dat nog zo graag. Opvoeden en onderwijzen gaan per definitie over weerstand, frustratie en discontinuïteiten. Dat zijn geen ongewenste “neveneffecten” van het opvoeden; ze vormen er juist het hart van.’ (p. 191)

Wat is de waarde van onze democratische samenleving in een wereld vol religieus fanatisme en terrorisme? Berding gaat naar de roots van de democratie zoals die door Dewey en Arendt werden geformuleerd. Neen, democratie is niet vanzelfsprekend en moet niet alleen in de politiek maar ook in opvoeding en onderwijs worden bevochten.

‘Wie denkt dat opvoeding en onderwijs zonder enig risico mogelijk zijn en wie weigert hiervoor open te staan, kan maar beter geen opvoeder en zeker geen leraar worden.’ (p. 191)

Berding geeft tools voor een hedendaagse discussie over democratische pedagogische waarden en normen. Dit zijn de basisbegrippen uit het werk van de drie auteurs (p. 204):

  • respect, rechtvaardigheid, participatie, dialoog en reflectie (Korczak);
  • participatie, ervaring, transactie, curriculum en democratie (Dewey);
  • nataliteit, pluraliteit, handelen en verschijnen (Arendt).

Deze kernbegrippen vormen de rode draad door het boek, waarin in drie delen leven en werk van Korczak, Dewey en Arendt uit de doeken wordt gedaan, voorafgegaan door een inleiding en samengevat in een afsluitende epiloog. Bij Korczak staat de persoonlijke relatie tussen opvoeder en kind centraal, bij Dewey de ontwikkeling van kinderen binnen onderwijsleerprocessen en bij Arendt de maatschappelijke positie van het kind. Maar iedere denker heeft een uitgesproken mening over wat bij de andere twee denkers centraal staat. Het levert een dynamisch mensbeeld op waarmee in de pedagogiek van nu uitstekend gewerkt kan worden. Als dit boek iets duidelijk maakt, is het dat we veel kunnen leren van het verleden.

Gemeenschappelijke noemer van de drie auteurs is om kinderen te beschouwen als actieve wezens die direct vanaf de geboorte intensieve relaties opzoeken en onderhouden met hun omgeving. De talige interactie met medemensen is dé motor van de ontwikkeling van het kind (p. 20). Korczak heeft hierbij nadrukkelijk oog voor de rol van de volwassen opvoeder. Deze moet zich garant stellen voor de veiligheid van de opvoeding door als opvoeder zelf te bemiddelen, praten, overleggen en bij te sturen vanuit de vraag hoe een rechtvaardige gemeenschap kan worden gesticht en gehandhaafd. Er is volgens Korczak eigenlijk maar één manier om kinderen te leren kennen, begrijpen en vertrouwen, namelijk door met veel geduld en vanuit een respectvolle houding steeds te observeren, proberen en steeds opnieuw te beginnen. Dit is volgens Berding de kern waar het in de ‘pedagogiek van het respect’ om draait (p. 52). Berding beschouwt dit zelfs als een sleutelmoment in de geschiedenis van de opvoeding (p. 25). Het is volgens Korczak een van de ergste fouten te denken dat de pedagogiek de wetenschap van het kind is – en niet van de mens. Deze gedachte komt ook treffend tot uiting in de titel van het boek: ‘Ik ben ook een mens.’ Berding beschrijft uitvoerig de opvoedpraktijk die Korczak nastreefde in het weeshuis van Warschau, met name hoe door middel van een kinderrechtbank door kinderen zelf een rechtvaardig leefklimaat werd gerealiseerd en bespreekt tevens hoe hij zelf op basis van de ideeën van Korczak een training heeft gegeven aan pedagogisch medewerkers in de kinderopvang.

In het deel over Dewey verschuift de aandacht van (internaats)opvoeding naar onderwijs. Belangrijk voor onderwijs is een speelse geest, waardoor het onderwijs in dienst kan staan van het ontdekken van de eigen mogelijkheden van het kind in en door deelname aan sociale situaties. In de visie van Dewey op onderwijs staan niet de vakken centraal, en verrassend genoeg ook niet het kind, maar situaties waarin zich problemen voordoen. Dewey wil het al aanwezige handelingspotentieel van kinderen verbinden met de in schoolvakken opgeslagen kennis en inzichten, zodat ze beter in staat zullen zijn iets met deze problemen te doen (p. 133). Het onderwijs moet direct aansluiten op de ervaringen van kinderen en groei mogelijk maken naar een steeds rijkere en betekenisvollere ervaringsinhoud. Het curriculum wordt aldus opgevat als een geplande ervaring binnen democratische verhoudingen op school als model voor later functioneren binnen de maatschappij. Berding wijdt, ten slotte, ook een hoofdstuk aan spel, dat voor Dewey voor het kind de habitat is waarin het kind leeft. Besproken worden de opvattingen over spel van Dewey, Fröbel en Stanley Hall in het debat om het jonge kind dat eind negentiende eeuw in de Verenigde Staten werd gevoerd. Gezien het belang hiervan is het enigszins verwonderlijk dat het begrip ‘spel’ door Berding niet is opgenomen in het bovengenoemde lijstje van kernbegrippen.

Met de bespreking van het werk van Hannah Arendt wordt explicieter de politieke arena betreden. Arendt is geen pedagoog en beschouwt zichzelf ook niet als filosoof, maar vooral als politiek denker. Door twee klassieke artikelen over pedagogiek is zij voor deze discipline dusdanig belangrijk dat aan haar in deze bundel een eigen plaats is toegekend. School wordt door Hannah Arendt gezien als een tussenruimte tussen gezin en maatschappij, waarin het kind als het ware sociaal wordt geboren en nog veel groei moet worden gegund alvorens als volwassene ‘echt’ maatschappelijk te functioneren. Ook hier weer een nadruk op de gemeenschap waarbinnen het kind pedagogisch moet worden ingeleid – een ware verademing na alle ophemeling van individualiteit in onze tijd. Vrijheid is niet in het individu gelegen, maar in de gemeenschap, c.q. in het moment dat mensen bij elkaar komen, met elkaar spreken en proberen tot overeenstemming te komen. Het initiatief tot spreken benoemt Arendt als ‘nataliteit’ of ‘geboortelijkheid’: het is het vermogen van mensen om iets nieuws te beginnen, steeds weer opnieuw. Zij belijdt een krachtige vitalistische levensfilosofie: de mens is niet geboren om te sterven maar om een begin te maken (p. 173). Elk individu dat deze wereld betreedt is een nieuw begin; het universum zelf maakt als het ware een nieuwe start in hem of haar en probeert iets te doen, al is het op kleine schaal, dat het nog nooit eerder heeft gedaan (p. 206). Deze visie staat haaks op de idee van maakbaarheid en dienstbaarheid aan de huidige consumptiemaatschappij, die Arendt al in de jaren vijftig van de vorige eeuw bekritiseerde.

Al met al is dit boek een voorbeeldige bundel waarin op inspirerende wijze pedagogische denkbeelden ten tonele worden gevoerd. Niet zozeer ter lering ende vermaak, zoals vaak minzaam maar ook neerbuigend naar het verleden wordt gekeken, maar vooral als bronnen van zelfkritiek om minder zelfgenoegzaam met het heden en de nabije toekomst om te gaan. Als we kunnen erkennen dat we niet altijd even goede modellen zijn voor onze kinderen, zoals Berding aan het slot van zijn boek opmerkt, is het ook mogelijk ons gedrag als pedagoog te verbeteren. ‘Ik ben ook een mens’ biedt hiertoe een interessant palet aan mogelijkheden.

 

Joop Berding (2016). ‘Ik ben ook een mens.’ Opvoeding en onderwijs aan de hand van Korczak, Dewey en Arendt. Culemborg: Uitgeverij Phronese. ISBN: 9789490120139; 241 pagina’s; € 29,99.



Naar homepage