Pedagogiek
in praktijk

Door de chaos de orde zien (Redactioneel PiP 93, november 2016)

De koppen boven de nieuwsberichten over het OESO-rapport over het Nederlandse onderwijs van begin dit jaar waren niet eensluidend. Ze varieerden van ‘Nederlands onderwijs scoort zeer goed’ en ‘Nederlands onderwijs behoort tot de wereldtop’ tot ‘Nederlands onderwijs is goed, maar niet uitstekend’ en ‘Nederlandse scholier ongemotiveerd, geen orde in de klas, veel talent onbenut’. Nu kun je in een kop niet alles kwijt en daarom scheppen koppenmakers er een genoegen in om accenten te leggen. Maar als het goed is, geven de artikelen eronder de inhoud van het rapport wel correct weer.


Volgens Ton van Haperen deugt er helemaal niets aan ons onderwijs. Hij vindt niet alleen dat we ons moeten schamen voor de chaos in de klas (NRC, 10 oktober 2016), maar betwijfelt zelfs de hoge positie van onze scholieren in de prestatieklassementen: de tweede plaats voor rekenvaardigheid en de derde voor taalvaardigheid en probleemoplossend vermogen. Omdat Nederland consequent hoog scoort op alle vaardigheidsgebieden concludeert de OESO dat Nederland samen met Finland, Noorwegen en Zweden onder de 35 vergeleken rijke landen een toppositie inneemt. Van Haperen heeft wel een verklaring voor die toppositie van wat hij onze ‘schoolluie vijftienjarigen’ noemt. Dat ligt aan de gestandaardiseerde vragenlijsten van de OESO-onderzoekers. Het Nederlandse leerlingvolgsysteem is vanaf het begin van de basisschool zo vormgegeven dat leerlingen de handigheid opdoen om aan de eisen te voldoen. Ze doen testvaardigheid op, maar de vaardigheden die die tests zeggen te meten vervliegen, aldus Van Haperen.

Zo negatief als Van Haperen, die over de ontwikkelingen in het Nederlandse onderwijs van de afgelopen twintig jaar hoe dan ook geen enkel goed woord overheeft, tref je er niet veel, maar de chaos in de klas baart meer deskundigen zorgen. Als het om het disciplinaire klimaat gaat, scoort Nederland volgens de OESO inderdaad het laagst. Ook in de betere scholen heerst lawaai en wanorde en leraren moeten lang wachten tot leerlingen rustig zijn. Leerlingen zijn vaak tot lang na het begin van de les nog niet aan het werk. De verschillen met de schoolklas van net over de grens zijn inderdaad nog altijd groot. In ons land werden de tafeltjes in de jaren zeventig van de vorige eeuw al in groepjes gezet, terwijl ze in de ons omringende landen nog heel lang keurig in het gelid bleven staan. Kun je tegen de chaos ook anders aankijken dan het OESO-rapport doet? Valt de kritiek op het chronische gebrek aan orde in ons onderwijs wellicht te pareren met het accent dat wij al heel lang leggen op leren samenwerken? Die kwaliteit is door de OESO niet gemeten.

Dat kunnen samenwerken een absolute voorwaarde is voor het leven en werken in complexe samenlevingen is bijna een tautologie. Toch zijn er tal van ontwikkelingen in de organisatie van ons onderwijs in de afgelopen twintig jaar die dat samenwerken juist niet bevorderd hebben. Integendeel zelfs. Ook bij ons is het accent meer en meer eenzijdig op competitie komen te liggen, al wordt er in het OESO-rapport op gewezen dat we nog altijd beter in staat zijn om de leerlingen die extra hulp nodig hebben naar een voldoende niveau te tillen, dan dat we erin slagen om excellente leerlingen de ruimte te geven. In het bedrijfsleven zijn de platte organisatiemodellen vervangen door verticale waarin keihard op resultaat wordt afgerekend. In onze onderwijsinstellingen, die inmiddels vaak op dezelfde manier zijn ingericht, krijgen de leraren niet de ruimte om de voor goed onderwijs vereiste verantwoordelijkheid te nemen.

Daarom is het zo goed dat de Onderwijsraad zich juist over die problematiek heeft gebogen en zich even niet beknort om wat de OESO allemaal verder nog op ons aan te merken heeft. Op 27 september bracht de Raad een advies uit onder de titel Een ander perspectief op professionele ruimte in het onderwijs. Uitgangspunt is dat de professionele kwaliteit en expertise van leraren een zekere professi­onele ruimte scheppen en vereisen, die vrij is van de invloed van de overheid en ook, tot op zekere hoogte, van de hiërar­chische (arbeids)relatie met het bevoegd gezag en de leiding van de organisatie. Kom daar eens om in de rest van Europa. Die profes­sionele ruimte is natuurlijk niet vrijblijvend. Ze staat altijd in dienst van de onderwijskwaliteit. De Raad laat zien dat de ruimte voor de eigen verantwoordelijkheid op een aantal manieren was aangetast. In de aanbevelingen van het rapport ligt het accent op samenwerking. De competenties van de leraar zullen vanuit het team moeten worden versterkt. Daarmee kiest de Raad voor een andere sturingsfilosofie dan in het onderwijs in zwang is gekomen, namelijk een waarin de leraar en zijn team centraal staan. Het mooie is dat de leerlingen die moeten leren samenwerken bij die keuze heel veel baat zullen hebben.

Bas Levering, hoofdredacteur



Naar homepage