Pedagogiek
in praktijk

Moekoesja’s kus

Auteur: Yolande Belghazi-Timman
Door: Loes Houweling

In deze rubriek bespreken we doorgaans non-fictie. Dit keer brengen we echter een roman onder de aandacht omdat het verhaal op een bijzondere wijze inzicht geeft in de wereld van kinderen. In Moekoesja’s kus laat de auteur ons in de huid van Noor kruipen. We worden meegenomen in haar pogingen haar weg te vinden in de wereld die aanvankelijk vreemd en ongrijpbaar voor haar is.

Het boek start in 1957, als Noor zes jaar is en zich realiseert dat tijd voorbijgaat:

 

Uit de keuken klonken de stemmen van Oma Hortensia en mijn moeder. Gerinkel van kopjes. Ineens zag alles er anders uit. Ook de geluiden klonken anders. Op een diepe manier.

Nu sta ik hier. Op dit moment. Straks is dit weg. Ik kan nog een keer hier gaan staan, maar dan is het niet meer hetzelfde, het licht, de stemmen, het kopjesgeluid. (p. 9)

 

Vanaf dit moment volgen we Noor op haar eerste schooldag tot ze naar de middelbare school gaat. We volgen haar gedachten bij haar wandelingen naar en van school door ‘De Buurt’, de zondagse bezoekjes aan haar oma’s, haar ervaringen met de leraren op school, zoals Prikkeldraadjuf en de Boender, verkenningen van de omgeving en van haar eigen lichaam, en de relaties met andere kinderen. De auteur weet bij mij op een fantastische manier het gevoel op te roepen dat alles in het moment is opgeschreven. Als Noor nog jong is, zijn de zinnen kort en springen de gedachten van de hak op de tak, als ze ouder wordt komt er meer rust en beschouwing. In het eerste hoofdstuk moest ik daardoor wel even wennen aan de stijl, maar vanaf het tweede hoofdstuk werd ik door het verhaal gegrepen. Uit het dankwoord achter in het boek blijkt dat zogenaamde sleutelherinneringen van de auteur de aanzet tot het boek waren. Flarden herinnering heb ik zelf natuurlijk ook, maar de auteur weet ze uit te werken en legt er op een subtiele wijze een plot in.

De wereld van de zesjarige Noor (of Elinor, zoals ze officieel heet) is magisch en ongrijpbaar. Haar fantasieën slaan regelmatig op hol en maken haar eerder nog banger dan dat ze helpen om de wereld beheersbaar te maken. Als Noor ouder wordt, blijft ze experimenteren met magische verbanden tussen oorzaak en gevolg en van lieverlee zijn er momenten waarop haar fantasie haar juist helpt om confrontaties aan te gaan. Zo komt ze bijvoorbeeld in een gevecht op straat terecht en voelt ze de zwarte poema die haar sterk maakt waardoor ze het gevecht wint.

Voortdurend gaan de gedachten over de vraag of je ergens bij hoort of niet. Zo zijn er scènes waarbij de hele klas straf krijgt en Noor denkt dat ze ‘wij voelt’. Er zijn echter veel meer scènes waarbij Noor zich aan de buitenrand voelt staan, toeschouwer is en zoekt naar mogelijkheden om toegang te krijgen. Dit gebeurt op school, maar ook in het gezin waarin ze opgroeit. Eigenlijk wordt alleen de relatie met haar iets jongere broertje Loet als een vanzelfsprekende relatie beschreven. Noor denkt vaak dat iedereen haar raar of dom vindt en is verbaasd als dat anders blijkt te zijn. Ze wordt regelmatig gepest en als binnenvetter lost ze dat alleen op. Geen ouders die het voor haar opnemen, geen juf die het in de gaten heeft.

 

Het boek geeft ons niet alleen de gelegenheid om in de binnenwereld van Noor te kijken, maar het biedt ook een tijdsbeeld van de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Nieuwbouwwijken, de eerste televisie, de eerste files en de eerste gescheiden ouders vormen het decor van het verhaal. De Tweede Wereldoorlog is nog voelbaar aanwezig zonder dat die expliciet genoemd wordt. Ook in die tijd waren er sterke segregaties: een oma die niet meer met iemand praat die VVD stemt, kinderen die niet bij andere kinderen thuis mogen spelen omdat ze uit een ander milieu komen of een ander geloof hebben, een sterke scheiding tussen de werelden van volwassenen en kinderen en tussen wat meisjes en jongens horen te doen. De school van Noor staat in een arbeiderswijk terwijl de vader van Noor heeft doorgeleerd en ze het relatief goed hebben. Haar moeder zegt regelmatig: ‘Zo doen wij dat niet’ of: ‘Dat is niet voor ons.’ Noor worstelt voortdurend met de vraag wat goed is, goed voelt en wat ze zou moeten doen, een eenzaam proces omdat ze zich nergens echt thuis voelt.

 

Ik sta aan de rand van een vreemd gebied. De weg gaat er dwars doorheen. Achter elke hoek lijkt een gevaar te schuilen. Mijn moeder heeft een hekel aan me en Moekoesja, mijn grootmoeder, houdt van mij. Tenminste, als ik ben zoals zij. Sterk en trots. Maar dat ben ik niet. Ik zou wel willen.

 

Maar het gaat niet

als je mij bent.

 

Dit fragment, dat ook op de achterkant van het boek staat, laat de spanning zien die in het hele boek aanwezig is. Er is iets tussen Moekoesja en Noor, maar Noor snapt niet wat. Dit mysterie lijkt een onderdeel te zijn van het gevoel anders te zijn. Noor voelt namelijk ook aan dat het tussen Moekoesja en haar moeder niet erg botert. Het boek eindigt als Noor 12 jaar is, een deel van het mysterie kent en een stuk steviger in het leven staat.

Het verhaal laat zien dat verdriet en ervaringen van ouders en grootouders het leven van kinderen beïnvloeden. Daarvoor is het niet nodig om er expliciet over te spreken. In dit verhaal zijn het flarden die Noor opvangt en een sfeer die ze voelt en op haar eigen wijze betekenis geeft. Het verhaal gaat ook over kinderen en volwassenen die niet altijd lief, aardig en vrolijk zijn, maar ook wreed, onnadenkend en hard. En het gaat over kinderen die gevoelig zijn, fantasievol en hun eigen verhalen maken. Op twaalfjarige leeftijd heeft Noor al heel wat ervaringen opgedaan.

Een bijzonder boek waarvan een recensent op de website Boekensalon aangeeft dat het wellicht voor een klein lezerspubliek interessant is vanwege ‘de zeer persoonlijke weergave van de belevingswereld van het kind’. Ik hoop dat pedagogen zich in groten getale onder dit lezerspubliek zullen scharen.

 

Yolande Belghazi-Timman (2014). Moekoesja’s kus. Arnhem: Nieuwe Druk.

ISBN 9789492020062; 244 pagina’s; € 20,-

 



Naar homepage