Pedagogiek
in praktijk

Artikel 23 haalt met gemak 2017 (Redactioneel PiP 68, september 2012)

Is het niet merkwaardig dat we met de Tweede Kamerverkiezingen voor de deur en zoveel noodzaak tot bezuinigen nauwelijks enig idee hebben hoeveel miljard euro de opheffing van de verzuiling op religieuze grondslag in het onderwijs de staatskas zou kunnen opleveren?

Door Bas Levering

VVD en PvdA raken het onderwerp in hun verkiezingsprogramma's niet eens aan. De PVV is uitgesproken helder: 'Handhaving van het bijzonder onderwijs en artikel 23 van de Grondwet, maar islamitische scholen gaan dicht.' D66, dat vroeger graag van het huidige artikel afwilde, spreekt nu over het 'moderniseren van de vrijheid van onderwijs': 'D66 wil de mogelijkheid een school te stichten op andere grondslagen dan de klassieke richtingen, bijvoorbeeld op een onderwijskundige visie.' Dat kan nu inderdaad nog niet. Naast openbare scholen kunnen in Nederland anno 2012 nog altijd alleen scholen worden gesticht op religieuze grondslag. De pedagogisch-didactische signatuur van Montessori-, Dalton- of Jenaplanscholen bijvoorbeeld geldt niet als richting in de zin van de wet. Dat ook het CDA in zijn verkiezingsprogramma zegt dat het de vrijheid om bijzondere scholen te stichten wil verbreden tot niet-religieuze gronden is minder bijzonder dan het lijkt. Op 5 april 2012 kwam de Onderwijsraad met zijn lang verwachte advies onder de titel Artikel 23 in maatschappelijk perspectief, dat zoveel kolen en geiten spaarde dat het alleen onder direct belanghebbenden tot discussie leidde. Tien jaar geleden, in een eerder advies over de problematiek, getiteld Vaste grond onder de voet, vond de Raad het nog niet nodig om artikel 23 aan te passen. Nu lijkt er alom brede steun voor zijn voorstel tot verbreding van de stichtingsgrond. De vraag of artikel 23 de problematiek van de multiculturele samenleving verergert is inmiddels naar de achtergrond gedrongen. Niet omdat de tegenstellingen in de samenleving minder groot geworden zijn - de Raad stelde zelf in 2005 nog vast dat de problematiek van de zogeheten witte en zwarte scholen zich juist heeft verdiept - maar omdat men andere oorzaken van tweedeling beslissender acht. Het openbaar onderwijs neemt weliswaar nog altijd relatief meer kinderen van niet-westerse herkomst op dan het bijzonder onderwijs, maar dat verschil is in de afgelopen periode niet veel groter geworden. De Raad herhaalt in 2012 de opvatting dat het onderwijs een integratietaak heeft en dat integratie een waarde op zichzelf vormt. Dat kinderen van Nederlandse en niet-Nederlandse herkomst niet gescheiden maar samen onderwijs volgen ziet hij, los van de onderwijsopbrengsten, als een nastrevenswaardig doel. Maar de minister van onderwijs had begin 2011 al laten weten dat het bestaan van witte en zwarte scholen als feit moest worden aanvaard en dat het bestrijden van segregatie in het onderwijs niet langer als rijksbeleid mocht worden beschouwd.
In zijn Jaarboekje 2011, onder de titel Vrijheid maakt het verschil, kiest de Raad overigens nadrukkelijk niet voor mengen maar voor scheiden. Het uitgangspunt is dat kinderen eerst een stevige groepsidentiteit moeten ontwikkelen voordat ze de verbinding met de rest van de samenleving kunnen aangaan. Dat is precies wat artikel 23 in 1917 ook al beoogde, zegt de Raad. De vraag of dat na bijna honderd jaar nog altijd de aangewezen weg is, stelt hij niet. Ook gaat hij de vraag of de inrichting van ons onderwijs op religieuze grondslag nog wel iets voorstelt behendig uit de weg. In 2011 werd voor het eerst de musical The Passion in de opgevoerd in de open lucht en op de landelijke televisie uitgezonden. Het was het antwoord van een aantal religieuze organisaties op de uitkomsten van onderzoek waarin was gebleken dat 75% van de jongeren het verhaal van Goede Vrijdag en Pasen, dat de kern van het christelijke geloof uitmaakt, niet meer kent. Nog altijd gaat zo'n 60% van de jongeren naar een school met een protestants-christelijke of katholieke identiteit. Alleen in orthodox-protestantse kring heeft de religieuze identiteit van de school echt betekenis voor de inhoud en vormgeving van het onderwijs. Voor de andere christelijke scholen functioneert de religieuze identiteit alleen maar als masker. Daar zal de periodieke toets op de bestaande richting, zoals de Raad die nu voorstelt, niets aan veranderen. In die groep christelijke scholen is de meerderheid van de ouders van de kinderen volstrekt niet in die identiteit geïnteresseerd. En de politiek dus ook niet, zoals verkiezingsprogramma's ons onverbloemd laten zien.



Naar homepage